ECLI:NL:RBSGR:2008:BG9507

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/530199-08
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en openlijke geweldpleging tijdens jaarwisseling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 december 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met anderen schuldig is bevonden aan diefstal en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats tijdens de jaarwisseling van 2007 op 2008, waarbij de verdachte en zijn mededaders zich op brutale wijze hebben uitgeleefd op de eigendommen van een buurtbewoner. Ze hebben schuttingen van de tuin van de benadeelde partij gesloopt en delen daarvan op een vreugdevuur gegooid. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier weken voorwaardelijk en een werkstraf van 40 uren geëist, met een subsidiaire hechtenis van 20 dagen. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, voorwaardelijk, en een taakstraf van 30 uren, met vervangende hechtenis van 15 dagen bij niet-naleving. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet van zo eenvoudige aard was dat zij zich leende voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging en openlijke geweldpleging, en dat hij zich bewust was van de onrechtmatigheid van zijn handelen. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de ernst van de feiten en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/530199-08
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 december 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.K.L. van den Bosch, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. J.E. Hartjes heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.003,-, subsidiair 20 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere bewijsoverweging.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aan zien van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde vrijspraak bepleit.
Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde diefstal in vereniging heeft zij - verkort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte weliswaar twee houten planken heeft opgepakt en daarmee heeft gelopen, maar dat die planken niet afkomstig waren uit een tuin of de schutting van een tuin. Voor het tegendeel bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van schuttingdelen, afkomstig van de tuin van [benadeelde partij].
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat schuttingen van tuinen gesloopt werden en dat delen van die schuttingen daarna op een vreugdevuur werden gegooid.
Gezien deze omstandigheden is het niet aannemelijk dat verdachte niet wist dat de stukken hout die hij heeft gepakt afkomstig waren van schuttingen van een tuin, en derhalve aan een ander in eigendom toebehoorden. De verklaring van verdachte, dat hij de planken in een poortje heeft gevonden en niet wist dat deze afkomstig waren van de schuttingen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft gezien dat anderen onder meer de schuttingen van de tuin van [benadeelde partij] vernielden en heeft, kort na dit incident, twee planken opgepakt en meegenomen die zich in de directe nabijheid van die tuin bevonden. Het kan derhalve niet anders dan dat verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat ook de door hem opgepakte planken afkomstig waren van die tuin en toebehoorden aan de eigenaar van de tuin en de schuttingen. Door samen met anderen deze schuttingdelen weg te nemen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van deze schuttingdelen.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsvrouw, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte twee losse plankjes die hij uit het poortje heeft gehaald op het vuur heeft gegooid. Op basis van het dossier is volgens de raadsvrouw niet vast te stellen dat die planken afkomstig waren van de schutting van een tuin. De houten plankjes zouden juist in het poortje zijn neergelegd door bezorgde buurtbewoners, die op deze wijze wilden voorkomen dat hun eigendommen ten behoeve van het vreugdevuur zouden worden vernield. Nu het derhalve niet (meer) aan anderen in eigendom toebehorende goederen betrof, kunnen de door verdachte verrichte gedragingen volgens de raadsvrouw niet worden aangemerkt als geweld in de zin van art. 141 Sr.
Uit het vorengaande blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat de planken die verdachte op het vuur heeft gegooid afkomstig zijn van diefstal en derhalve onrechtmatig zijn verkregen. Door deze planken samen met anderen op straat op het vreugdevuur te gooien heeft verdachte openlijk geweld gepleegd tegen deze goederen, waarbij het geweld heeft bestaan uit het gooien van deze planken in het vuur. Onder de onderhavige omstandigheden - de planken zijn van de schutting van een tuin afgebroken en in het openbaar op een vuur gegooid - is er sprake van openlijk in vereniging geweld plegen tegen deze planken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal en openlijke geweldpleging. Tijdens de jaarwisseling van 2007 op 2008 hebben hij en zijn mededaders zich op brutale wijze uitgeleefd op de eigendommen van een buurtbewoner. Nadat de schuttingen van deze tuin gesloopt waren, hebben verdachte en zijn mededaders schuttingdelen daarvan weggenomen en op een vreugdevuur gegooid.
Openlijk geweld draagt bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Het handelen van verdachte, zoals hierboven omschreven, getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendom van anderen.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie vormt, om verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden.
Daarnaast is een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.003,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de rechtbank de kosten die in verband met deze vordering zijn gemaakt zal compenseren door te bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56, 141, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
1 en 2:
VOORTGEZETTE HANDELING VAN DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN EN OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN GOEDEREN;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken;
bepaalt, dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 30 uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 15 dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 15 februari 2008
in vrijheid gesteld op: 16 februari 2008
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 28 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 14 dagen;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat hij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs H.J. de Graaff, voorzitter,
M.M. Meessen en B. Bastein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coskun, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2008.
mr. Bastein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.