ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8919

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/506 en AWB 07/507
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van lening door gemeente in bedrag om niet en de kwalificatie als periodieke uitkering

In deze zaak, uitgesproken op 12 september 2008 door de Rechtbank 's-Gravenhage, staat de vraag centraal of de omzetting van een door de gemeente verstrekte lening in een bedrag om niet kan worden aangemerkt als een periodieke uitkering. De eisers, een vennootschap onder firma, hadden in 2003 een lening van € 110.000 ontvangen van de gemeente ter ondersteuning van hun bedrijf. In juni 2003 verzochten zij om een gedeeltelijke omzetting van deze lening in een bedrag om niet, wat resulteerde in een bijstandsbedrag van € 16.889,88. Dit bedrag werd in mindering gebracht op de restschuld van de lening. De gemeente verdeelde de bijstandsuitkering in een onbelaste kostenvergoeding en een belaste uitkering, die aan de eisers werd toegerekend. De inspecteur van de Belastingdienst stelde dat deze omzetting moest worden aangemerkt als een periodieke uitkering, wat door de eisers werd betwist.

De rechtbank oordeelde dat niet kon worden aangenomen dat er redelijkerwijs meerdere uitkeringen uit dezelfde bestaansoorzaak zouden volgen, en dat derhalve niet was voldaan aan het periodiciteitsvereiste. De rechtbank verwierp het standpunt van de verweerder, die stelde dat de economische situatie in 2003 en het bezwaar van eisers tegen de voorlopige aanslagen wezen op de mogelijkheid van toekomstige uitkeringen. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden verwachten dat er meer uitkeringen zouden volgen, en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 966, en gelastte de vergoeding van het griffierecht van € 76 aan de eisers.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het periodiciteitsvereiste bij de kwalificatie van uitkeringen en de noodzaak om de verwachtingen van de betrokken partijen op het moment van de omzetting in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/506 en AWB 07/507
Uitspraakdatum: 12 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] (eiser) en [Y] (eiseres), wonende te [Z], te zamen te noemen eisers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 4 december 2006 op het bezwaar van eisers tegen de aan eisers voor het jaar 2003 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 9.701 en € 14.835 (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2008. Namens eisers zijn verschenen mr. [...] en [...]. Namens verweerder is verschenen mr. [...].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslagen tot aanslagen berekend naar belastbare inkomens van respectievelijk € 2.428 en € 7.563 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eisers moet voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eisers betaalde griffierecht van € 76 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Eiser is per [datum] 1998 een eenmanszaak begonnen met als doel om handelsbemiddeling te verlenen in slijtvaste onderdelen voor grondverzetmachines,
breek-, zeef- en maalwerktuigen en de bulkverwerkende industrie. Per 1 januari 1999 is eiseres, de echtgenote van eiser, toegetreden tot de onderneming. De winstverhouding is 65%-35% na 3,25% rentevergoeding over de kapitaalinbreng. Sindsdien wordt de onderneming als vennootschap onder firma gedreven.
2.2. Over het jaar 2002 behaalde de vennootschap onder firma een verlies van € 79.185. Over het jaar 2003 behaalde de vennootschap onder firma een winst van € 44.790.
2.3. Op 8 mei 2003 heeft de Gemeente [...] aan eisers een lening van € 110.000 verstrekt om te voorzien in bedrijfskapitaal op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen (hierna: Bbz). Per 17 juni 2003 heeft de gemeente aan eisers bericht over het verzoek tot gedeeltelijke omzetting van de lening in een bedrag om niet. Uit de brief van de gemeente blijkt dat eisers recht hadden op een bedrag van € 16.889,88 als bijstand om niet. Dit bedrag is in mindering gebracht op de restschuld, zodat per 17 juni 2003 de schuld aan de gemeente € 93.110,12 bedroeg. De gemeente heeft de berekende bijstand verdeeld in een onbelaste kostenvergoeding ( € 7.168) en een belaste uitkering (€ 9.722). De belaste uitkering is vervolgens gebruteerd en evenredig aan eiser en eiseres afzonderlijk toegerekend. De bruto uitkering bedroeg € 7.272 per persoon, waarbij een bedrag van € 2.411 per persoon als loonheffing is afgedragen.
2.4. In geschil is of omzetting van de door de gemeente verstrekte lening in een bedrag om niet is aan te merken als een periodieke uitkering in de zin van artikel 3.101 Wet IB 2001.
2.5. Eisers voeren aan dat geen sprake is van een te belasten periodieke uitkering. De omzetting van de lening is niet aan te merken als een te belasten uitkering. Uit jurisprudentie (Hoge Raad 7 februari 1962, nr. 14 706, BNB 1962/105; Hof 's-Gravenhage 24 oktober 1962, nr. 82/196224, BNB 1963/36; Hoge Raad 7 oktober 2005, nr. 39 687 en de bijbehorende conclusie van A-G Van Ballegooijen, BNB 2006/5c) is af te leiden dat een (periodieke) kwijtschelding niet als een (periodieke) uitkering is aan te merken. In de jaren vanaf 2003 waren er steeds positieve resultaten, zodat geen sprake kan zijn van een periodieke uitkering. Er was niet meer te verwachten dat de gemeente nogmaals een deel van de lening zou omzetten in een bedrag om niet, zodat geen sprake is van periodiciteit.
2.6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij omzetting van de lening in een bedrag om niet sprake is van een periodieke uitkering. Er bestaat een eerste uitkering uit mogelijk een reeks van uitkeringen. Uitgaande van het al dan niet voldoen aan de zogenaamde jaarnorm in de daaropvolgende jaren kan er namelijk in de resterende jaren wederom sprake zijn van kwijtschelding. Ingevolge artikel 34 Loonbelasting juncto artikel 11 Uitvoeringsbesluit Loonbelasting wordt deze periodieke uitkering als loon aangemerkt en als zodanig belast.
2.7. De rechtbank overweegt dat gesteld dat sprake is van een uitkering in de zin van artikel 3.101, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 (de rechtbank wijst in dit verband echter op het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 1962, nr. 14 706, BNB 1962/105), aan het periodiciteitvereiste is voldaan indien op het moment van het omzetten van de lening in een bedrag om niet op 17 juni 2003 redelijkerwijs kon worden verwacht dat meerdere uitkeringen uit dezelfde bestaansoorzaak zouden volgen (vgl. HR 4 juni 1980, nr. 19 887, BNB 1980/200).
2.8. Verweerder, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft daarover in zijn verweerschrift het volgende aangevoerd:
"Het is moeilijk om achteraf vast te stellen wat objectief beschouwd de vooruitzichten van de vof in 2003 waren. Naar mijn mening is daarbij een aantal feiten van belang. Ten eerste bevond Nederland zich medio 2003 in economisch zwaar weer. De economie in Nederland kromp terwijl het in de ons omringende landen nauwelijks beter ging. Aangezien de verwachting omtrent het economisch herstel op korte termijn medio 2003 somber was, zal het voor een (handelsbemiddelende) onderneming als die van belanghebbende een moeilijke periode zijn geweest. Dat de onderneming van belanghebbende het in 2003 nog moeilijk had blijkt wel uit de aanslagregeling van belanghebbende over 2003. Op 28 januari 2004 maakte de adviseur namelijk nog bezwaar tegen de vastgestelde voorlopige aanslag over 2003 en verzocht hij om het belastbaar inkomen vast te stellen op nihil. Blijkbaar had belanghebbende begin 2004 nog weinig hoop op een goed bedrijfsresultaat. Gezien de hiervoor beschreven macro economische situatie zullen de vooruitzichten van een ondernemer wiens onderneming in 2002 zwaar verliesgevend was en die medio 2003 over 2003 geen winst verwachtte niet al te florissant zijn geweest. Het lijkt mij realistisch om er vanuit te gaan dat deze ondernemer op de korte termijn geen winst van betekenis verwachtte. Een ondernemer waarvan de lening in 2003 werd omgezet in een bedrag om niet, kon er mijns inziens dan ook vanuit gaan dat zijn inkomen ook in het jaar 2004 (en wellicht ook 2005) onder de jaarnorm zou blijven. Dit hield in dat hij in 2004 wederom recht zou hebben in een bedrag om niet namelijk (gedeeltelijke kwijtschelding) van de rente over de door de gemeente verstrekte lening."
2.9. De rechtbank overweegt dat de stelling van verweerder dat aan het periodiciteitvereiste is voldaan enerzijds is gestoeld op de algemene economische situatie in het jaar 2003 en anderzijds op het bezwaar dat eisers tegen de voorlopige aanslagen over het jaar 2003 hebben ingesteld met het verzoek om het belastbare inkomen voor dat jaar vast te stellen op nihil. Dit bezwaar dateert echter van 28 januari 2004 en geeft derhalve geen inzicht in de winstverwachting op 17 juni 2003. Evenmin kan op grond van de door verweerder geschetste algehele economische situatie - in welke schets verweerder buiten beschouwing heeft gelaten wat daarvan de invloed was op de branche waarin de vennootschap onder firma werkzaam is en wat daar overigens van zij - worden geoordeeld dat op genoemde datum redelijkerwijs kon worden verwacht dat meerdere uitkeringen uit dezelfde bestaansoorzaak zouden volgen. Verweerder heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat op 17 juni 2003 meerdere uitkeringen uit dezelfde bestaansoorzaak zouden volgen.
2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.11. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H.L. Kolthof, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.