Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 08-1672
Zaaknummer: 305989
Datum beschikking: 3 november 2008
Beschikking op het op 22 januari 2008 bij de rechtbank Amsterdam ingekomen verzoek van:
[de moeder]
wonende te [plaats] (Marokko),
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kaouass.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[het kind], geboren op [datum] 2005 te Amsterdam,
hierna te noemen: het kind,
in rechte vertegenwoordigd door mr. V.R.G. Seedorf-Monpellier,
advocaat, kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
in de hoedanigheid van bijzonder curator over het kind,
hierna te noemen: de bijzonder curator,
[de man]
wonende te Amsterdam,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. --.
Procedure
Bij beschikking van 27 februari 2008 heeft de rechtbank Amsterdam zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank ’s-Gravenhage verwezen.
Nu in procedures als de onderhavige een kind dient te worden vertegenwoordigd door een bijzonder curator en niet door haar moeder of door de advocaat van haar moeder, beschouwt de rechtbank het verzoek als ingediend door de moeder en beschouwt de rechtbank het kind, vertegenwoordigd door de bijzonder curator, en de man als belanghebbenden.
Het verzoekschrift strekt tot benoeming van een bijzonder curator voor het kind, vaststelling van het vaderschap van de man over het kind en vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind van € 250,- per maand.
De bijzonder curator heeft zich nader uitgelaten over de internationaal privaatrechtelijke aspecten van het verzoek van de moeder tot vaststelling van het vaderschap. Zij heeft geconcludeerd dat naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld of dit verzoek voor toewijzing vatbaar is. Vervolgens heeft de bijzonder curator voorgesteld een
DNA-onderzoek te gelasten en indien blijkt dat de man de verwekker is van het kind, het verzoek van de vrouw toe te wijzen.
De man heeft geen verweer gevoerd.
Op 29 september 2008 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij is de bijzonder curator verschenen. De moeder en de man zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
De advocaat van de moeder heeft na de zitting telefonisch aan de griffier meegedeeld dat hij niet op de hoogte was van de zitting. Hij heeft verzocht in de gelegenheid te worden gesteld eventuele vragen van de rechtbank schriftelijk te beantwoorden.
Beoordeling
De moeder heeft de Marokkaanse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
Internationaal privaatrecht verzoek gerechtelijke vaststelling vaderschap
Gelet op het bepaalde in artikel 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap rechtsmacht toe.
Ingevolge artikel 6 lid 1 van de Wet Conflictenrecht Afstamming (WCA) is Marokkaans recht van toepassing op de vaststelling van het vaderschap, zijnde het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de moeder en de man.
Op grond van artikel 152 van Boek 3 van de Mudawwana komt afstamming tot stand op de navolgende gronden: het bed, de erkenning en dwaling. Gelet op hetgeen in de stukken staat vermeld is van geen van de drie situaties in het onderhavige geval sprake, zodat het verzoek met toepassing van Marokkaans recht zou moeten worden afgewezen.
Gelet op het door de bijzonder curator gestelde over het beoordelen van het verzoek naar Nederlands recht overweegt de rechtbank als volgt.
Het is naar Marokkaans recht noch voor een moeder noch voor een kind mogelijk om, als de biologische vader van een kind dat niet binnen een huwelijk is geboren, dit kind niet heeft erkend/niet wil erkennen, diens vaderschap te laten vaststellen. Het ontbreken van deze mogelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met de openbare orde, mede bezien in het licht van artikel 8 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat, gezien het vorenstaande en gelet op de betrokkenheid van de zaak met de Nederlandse rechtssfeer, het verzoek op grond van de openbare orde beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht.
Inhoudelijke beoordeling verzoek gerechtelijke vaststelling vaderschap
De moeder heeft gesteld dat de man de verwekker is van het kind.
De man heeft geen verweer gevoerd en is niet ter terechtzitting verschenen.
De bijzonder curator heeft gesteld dat de man niet heeft gereageerd op haar oproepen, zodat zijn standpunt over het verwekkerschap niet bekend is. Zij stelt voor een DNA-onderzoek te gelasten.
De rechtbank stelt voorop dat zij feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende betwist als vaststaand moet beschouwen, behoudens de bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
Nu er geen enkel bewijs aanwezig is van de stelling van de moeder dat de man de verwekker van het kind is, acht de rechtbank op dit moment het uitsluitend niet weerspreken door de man van het verzoek onvoldoende om het verzoek te kunnen toewijzen. De rechtbank acht aanvullend bewijs nodig.
Het door de moeder en de bijzonder curator in de stukken gestelde in aanmerking nemende ziet de rechtbank aanleiding een deskundigenbericht te bevelen.
De moeder heeft weliswaar gesteld dat de rechtbank zich via een rogatoire commissie tot de rechtbank in Kenitra kan wenden om aldaar een DNA-onderzoek te doen plaatsvinden en zij verwijst hiertoe naar het Haags Rechtsvorderingverdrag van 1954, maar de rechtbank is van oordeel dat deze in het verdrag genoemde mogelijkheid niet geschikt is voor een geval als het onderhavige. Nu de moeder in Nederland een procedure is gestart acht de rechtbank het aangewezen een Nederlandse deskundige te benoemen. Zij wijst er hierbij op dat de moeder zo nodig in samenspraak met deze Nederlandse deskundige in Marokko door een aldaar gevestigd deskundig instituut het DNA van het kind kan laten afnemen.
Nu de moeder niet ter zitting is verschenen en zij noch de bijzonder curator zich hebben uitgelaten over de te benoemen deskundige zal de rechtbank ambtshalve de na te noemen deskundige benoemen.
De rechtbank wijst de man erop dat hij verplicht is mee te werken aan het DNA-onderzoek. Indien hij niet voldoet aan deze verplichting dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.
Nu op de moeder de bewijslast rust van haar stellingen dienen de kosten van het DNA-onderzoek in beginsel voor haar rekening te komen. Nu zij op toevoegingsbasis procedeert worden de kosten van voormeld door de rechtbank te gelasten onderzoek ingevolge artikel 199 lid 3 Rv voorlopig in debet gesteld bij de rechtbank.
Internationaal privaatrecht verzoek kinderalimentatie
Nu de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.
Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind is op grond van artikel 4 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op onderhoudsverplichtingen van 2 oktober 1973, Trb. 1974, 86, in beginsel Marokkaans recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling verzoek kinderalimentatie
De moeder heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind van € 250,- per maand te bepalen.
Nu echter nog niet vaststaat of de man de verwekker van het kind is, zal dit verzoek worden aangehouden in afwachting van de resultaten van het DNA-onderzoek.
De rechtbank constateert dat het verzoek van de moeder vooralsnog op geen enkele wijze is onderbouwd. Nu de behandeling van het verzoek zoals voormeld zal worden aangehouden, zal de rechtbank de moeder in de gelegenheid stellen haar verzoek, in het licht van het Marokkaanse recht, nader te onderbouwen.
Algemeen
De moeder wordt voorts nog verzocht zich nader uit te laten over de naam van het kind, nu er een Nederlandse geboorteakte ten name van [het kind], is overgelegd en een Marokkaanse geboorteakte ten name van [het kind (schrijfwijze achternaam is anders)].
Nu in de Nederlandse geboorteakte de naam [het kind], staat vermeld dient de moeder nog een uittreksel uit het gezagsregister over te leggen met betrekking tot het kind met laatstgenoemde naam.
De rechtbank zal gezien het vorenstaande beslissen als na te melden.
beveelt een onderzoek door een deskundige van het DNA van:
1. [de man]
2. [het kind], geboren op [datum] 2005 te Amsterdam,
en legt aan deze deskundige de vraag voor welke conclusie er aan de hand van zijn bevindingen moet worden getrokken ten aanzien van het eventuele verwekkerschap van de man;
benoemt tot deskundige die het onderzoek zal verrichten en de bovenstaande vraag zal beantwoorden:
dhr. dr. C.M.N. Veltman, verbonden aan Verilabs Nederland B.V., Einsteinweg 5, 2333 CC Leiden;
bepaalt dat hangende de procedure het ten laste van ’s-Rijks kas betaalde deel van de kosten van het onderzoek voorlopig aan de moeder in debet zal worden gesteld;
bepaalt dat de benoemde deskundige een schriftelijk, gemotiveerd en ondertekend bericht omtrent zijn onderzoek uiterlijk op 1 februari 2009, vergezeld van haar declaratie zal zenden naar de griffie van deze rechtbank, sector Familie- en Jeugdrecht, Postbus 20302, 2500 EH ’s-Gravenhage;
bepaalt dat de griffier van deze rechtbank een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zendt;
bepaalt dat de moeder tot uiterlijk 15 december 2008 in de gelegenheid is haar verzoek tot het vaststellen van kinderalimentatie, in het licht van het Marokkaanse recht, nader te onderbouwen, alsmede zich nader uit te laten over de naam van het kind en het gezag zoals hiervoor onder algemeen vermeld;
bepaalt dat de griffier daarna de man in de gelegenheid zal stellen op deze nadere onderbouwing te reageren;
houdt iedere verdere beslissing – ten aanzien van de verzoeken van de vrouw, alsmede ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek – aan tot 1 februari 2009 pro forma.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J. Verbeek, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2008.