Eerste afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[dochter], te dezen wettelijk vertegenwoordigd door haar ouders, [vader] en [moeder], wonende te [plaats], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alphen aan den Rijn, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 28 juni 2007 heeft verweerder een aanvraag om woningaanpassing van eisers afgewezen.
Bij besluit van 19 november 2007, verzonden op 20 november 2007, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 8 november 2007, het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 27 december 2007, ingekomen bij de rechtbank op 31 december 2007 beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken overgelegd.
Het beroep is op 22 september 2008 ter zitting behandeld.
Eisers zijn in persoon verschenen.
Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door mr. [...] en [...].
Op 30 mei 2007, ingekomen 6 juni 2007, hebben eisers een aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) ingediend bij de gemeente Alphen aan den Rijn ten behoeve van het rolstoel-toegankelijk maken van een woning aan de [straat] te [plaats]. Hun dochter, [dochter], geboren op [datum] 2004, heeft een aangeboren hersenafwijking waardoor zij zowel motorisch als in de communcatie beperkt is. Zij heeft hulpmiddelen nodig om zich in huis te verplaatsen. [dochter] woont met eisers in [plaats] in een woning die voor [dochter] niet geschikt is. [dochter] heeft in augustus 2006 van de gemeente Leiderdorp een indicatie voor een verhuiskostenvergoeding ontvangen. Na een zoektocht naar een geschikte woning in Leiderdorp, Sassenheim en Alphen aan den Rijn, zijn eisers in mei 2007 ingeloot voor een (nog) te bouwen, ongelijkvloerse, twee-onder-een kap woning in [plaats] in [straat]. Eisers hebben bij verweerder een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in natura, danwel een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van deze woning.
Bij brief van 28 juni 2007, verzonden op 2 juli 2007, heeft verweerder eisers geïnformeerd over de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verhuiskostenvergoeding, woningaanpassing en woonvoorzieningen in de nieuwe woning. Een van de gestelde voorwaarden is dat de nieuwe woning geschikt moet zijn, zodat deze zo min mogelijk hoeft te worden aangepast.
Bij besluit van 28 juni 2007, verzonden op 2 juli 2007, heeft verweerder de aanvraag om een woonvoorziening afgewezen, omdat de door eisers beoogde woning niet geschikt is en ook niet tegen redelijke kosten geschikt te maken is voor [dochter]. Verhuizen naar een gelijkvloerse, rolstoel door- en toegankelijke woning is de goedkoopste oplossing, aldus verweerder. Verweerder heeft verwezen naar een advies van C. Nusselder, indicatiearts van Stichting Zorgwijzer van 15 juni 2007.
In bezwaar hebben eisers een functioneel eisenpakket, opgesteld door ergotherapeut Hemmes van 29 mei 2007, overgelegd en een lijst van vereisten met betrekking tot een woning voor volledige verzorgingsafhankelijkheid. Eisers hebben inmiddels het voorlopig koopcontract voor de nieuwe woning getekend.
In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van het verzoek gehandhaafd omdat de gevraagde voorziening niet de goedkoopst adequate voorziening is. De door eisers gevraagde woningaanpassingen zijn veel hoger zijn dan een tegemoetkoming in de verhuis-en inrichtingskosten, waarvoor een maximale vergoeding kan worden toegekend van € 5.145,86. De door eisers gevonden woning moet worden voorzien van een kolomlift. De kosten van deze voorziening zijn zeer hoog. Een goedkopere adequate voorziening zou zijn (verhuizing naar) een gelijkvloerse koop- of huurwoning, een bungalow of appartement. Nu eisers op dit moment geen inwoners zijn van de gemeente Alphen aan den Rijn, maar van de gemeente [gemeente], kan echter geen verhuisindicatie worden afgegeven op grond van artikel 5, eerste lid onder c van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn 2007 ('de Verordening').
Eisers voeren in beroep aan dat zij op grond van artikel 28 van de Verordening recht hebben op een voorziening. Zij zullen binnen afzienbare tijd met [dochter] hun hoofdverblijf hebben in de woning in [plaats]. Eisers zijn geruime tijd op zoek geweest naar een gelijkvloerse, rolstoel toe- en doorgankelijke woning, maar hebben deze niet kunnen vinden. Ook een gelijkvloerse woning dient te worden aangepast en de kosten van de aanpassingen zullen niet onder het primaat verhuizen blijven. De ouders doen voorts een beroep op artikel 31, tweede lid, van de Verordening op grond waarvan een voorziening kan worden verstrekt indien verhuizen niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate voorziening is. Het tegen meerkosten geschikt maken van de twee-onder-een kap woning is op dit moment de goedkoopste oplossing die voor [dochter] adequaat is. Het is voor [dochter]'s ontwikkeling en integratie in de maatschappij het best als zij in een eengezinswoning woont en niet in een appartement. De woning voldoet aan het functioneel eisenpakket, dat voor [dochter] is opgesteld. De ouders doen voorts een beroep op artikel 4 WMO en artikel 26 WMO.
Bij verweerschrift heeft verweerder de gegevens van drie gelijkvloerse woningen in het prijssegment van eisers overgelegd, waaruit volgens verweerder blijkt dat gelijkvloerse, rolstoeldoor - en toegankelijke woningen beschikbaar zijn in Alphen aan den Rijn.
In reactie daarop hebben eisers berekeningen en offertes overgelegd van de aanpassingen die aan twee van de door verweerder genoemde appartementen zouden moeten worden uitgevoerd om ze rolstoel toe- en doorgankelijk te maken. De kosten hiervoor variëren van
€ 22.000,- tot € 67.000,-. Daarnaast hebben eisers een overzicht overgelegd van de kosten voor het meerwerk aan hun twee-onder-de-kap-woning. In dit overzicht worden die kosten begroot worden op € 30.064,55, waaronder € 26.798,- voor de lift en € 3.265,75 voor overige aanpassingen.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen, voor zover relevant, een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
In het tweede lid is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
In artikel 5, eerste lid, WMO is bepaald dat de gemeenteraad met in achtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vaststelt over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen, die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen, recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. In het tweede lid is bepaald dat de verordening tenminste de bepaling bevat op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en afgestemd op de situatie van de aanvrager worden bepaald.
In artikel 6 WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, WMO vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Verweerder heeft in de Verordening de in artikel 5 van de WMO genoemde regels vastgesteld.
In artikel 4, eerste lid, onder b en c van de Verordening is bepaald dat een voorziening slechts wordt toegekend voor zover deze langdurig noodzakelijk is om, voorzover relevant, beperkingen met betrekking tot het verplaatsen in en om de woning en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen en voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt en deze in overwegende mate op het individu is gericht.
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c van de Verordening is bepaald dat geen voorziening wordt toegekend indien de aanvrager niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Alphen aan den Rijn.
In artikel 28, eerste lid van de Verordening is bepaald dat het college slechts een woonvoorziening verstrekt, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of binnen afzienbare tijd zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.
In artikel 29, tweede lid van de Verordening, is bepaald dat de bepalingen van hoofdstuk 4 woonvoorzieningen niet van toepassing zijn op voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.
In artikel 31, eerste lid van de Verordening is bepaald dat een persoon met beperkingen voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten in aanmerking kan komen, wanneer aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning worden ondervonden en de mogelijkheden van aanpassing van de huidige woning onvoldoende zijn of duurder zijn dan de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting, als omschreven in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Alphen aan den Rijn.
In artikel 31, tweede lid van de Verordening is bepaald dat een persoon met beperkingen
voor een woonvoorziening of woonaanpassing in aanmerking komt wanneer aantoonbare beperkingen in het normale gebruik van de woning worden ondervonden en de in het eerste lid genoemde voorziening:
a. niet te realiseren is;
b. niet de goedkoopst adequate voorziening is;
(...)
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat het voor [dochter] noodzakelijk is een rolstoel toe- en doorgankelijke woning te betrekken.
Ten tijde van het bestreden besluit stond vast dat eisers met [dochter] de woning aan het [straat] te [plaats] zullen betrekken wanneer deze woning gereed is.
Gelet op artikel 28 van de Verordening kan de aanvraag van eisers niet worden afgewezen op de grond dat eisers geen inwoners zijn van Alphen aan den Rijn.
Beoordeeld moet worden of verweerder de aanvraag heeft mogen afwijzen op de grond dat verhuizen naar een gelijkvloerse woning als de goedkoopste adequate voorziening van toepassing is.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in vaste jurisprudentie onder de vigeur van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) het primaat van verhuizing als verantwoorde woonvoorziening voor gehandicapten aanvaard. Er kunnen zich echter dusdanig zwaarwegende omstandigheden voordoen, dat op het verhuisprimaat een uitzondering moet worden gemaakt. Het maken van een dergelijke uitzondering vindt zijn grondslag in de verplichting van het betrokken bestuursorgaan om niet onverkort vast te houden aan de - dwingende - voorschriften van de toepasselijke verordening, indien daarmee in strijd zou worden gehandeld met het - hogere- voorschrift van artikel 3 Wvg (onder andere uitspraak van 18 december 2007, LJN BB8258).
De rechtbank ziet geen aanleiding om het primaat van de verhuizing onder vigeur van de WMO niet te aanvaarden, mits in de verordening en de daarop gebaseerde regelgeving is voldaan aan de in de artikelen 4, 5 en 6 van de WMO neergelegde vereisten.
De rechtbank acht het in de onderhavige Verordening vormgegeven verhuisprimaat als zodanig niet in strijd met het in artikel 4 van de WMO neergelegde compensatiebeginsel en de overige vereisten van de artikelen 4, 5 en 6 van de WMO. De regeling in de Verordening vormt derhalve de specifieke grondslag waarop de rechtmatigheid van het bestreden besluit moet worden beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de bewoordingen van artikelen 4, 5 en 6 van de WMO mee, dat - gelijk als dat onder de vigeur van de Wvg het geval was - op het verhuisprimaat een uitzondering dient te worden gemaakt indien zwaarwegende omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, voor wat betreft de kosten voor de kolomlift, terecht geoordeeld dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, op de grond dat verhuizing naar een gelijkvloerse rolstoel toe- en doorgankelijke woning de goedkoopste adequate voorziening is. Vast staat dat de kosten voor het aanbrengen van een kolomlift in een niet-gelijke vloerse woning zeer hoog zijn. Tijdens de hoorzitting in bezwaar hebben eisers gezegd dat het installeren van de kolomlift in de nieuwe woning komt op € 70.000,- á € 80.000,-, althans € 30.000,-, indien zou worden gekozen voor een lift die in de slaapkamer van [dochter] binnenkomt. In een gelijkvloerse woning zouden deze kosten niet hoeven worden gemaakt. De rechtbank is niet gebleken van dusdanige zwaarwegende omstandigheden dat er aanleiding is om van het verhuisprimaat af te wijken en dat de kosten voor de kolomlift voor vergoeding in aanmerking zouden komen. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat gelijkvloerse woningen niet beschikbaar zouden zijn. Uit het overzicht van eisers blijkt niet dat zij hebben gezocht naar geschikte gelijkvloerse woningen, zoals appartementen. Eisers hebben verweerder ook niet benaderd om geschikte woningen te zoeken. Ook de wens van eisers om hun dochter in een eengezinswoning te laten opgroeien, in plaats van een appartement of een flat, kan, hoe begrijpelijk ook, niet leiden tot het oordeel dat moet worden afgeweken van het verhuisprimaat. Zoals verweerder ter zitting heeft aangevoerd, zou vergoeding van de kolomlift, in afwijking van het verhuisprimaat, leiden tot een ongewenste situatie van rechtsongelijkheid. Een medische noodzaak voor het betrekken van een eengezinswoning is er niet. De conclusie is dat verweerder op juiste gronden heeft besloten de kosten voor de kolomlift niet te vergoeden.
Anders ligt dit voor de overige kosten voor aanpassingen waarop de aanvraag van eisers betrekking heeft. Eisers stellen dat zij deze kosten ook bij het betrekken van een gelijkvloerse woning zouden hebben moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze kosten niet zonder meer mogen afwijzen met een beroep op het verhuisprimaat. Verweerder had moeten onderzoeken of het compensatiebeginsel, in samenhang met artikel 31, eerste en tweede lid, van de Verordening grondslag biedt voor vergoeding van deze kosten althans of er zwaarwegende omstandigheden zijn om voor die kosten wel een uitzondering te maken. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder daarbij de volgende zwaarwegende omstandigheden moeten betrekken. De stelling van eisers dat zij, bij het betrekken van een geschikte rolstoel door- en toegankelijke woning, vergelijkbare aanvullende aanpassingen hadden moeten treffen is aannemelijk, nu uit de beschikbare stukken van verweerder en eisers blijkt dat [dochter] volledig verzorgingsafhankelijk is. Uit de opgave van eisers blijkt voorts dat de kosten niet of nauwelijks boven de maximale verhuis- en inrichtingsvergoeding uitgaan. Ook heeft verweerder in de bezwaarfase erkend dat de woning door het plaatsen van de kolomlift wel geschikt zou kunnen zijn, in de zin van de Verordening en dat aanpassingen aan de woning in aanmerking zouden kunnen komen voor vergoeding. Op de hoorzitting is door de vertegenwoordiger van verweerder gezegd dat er mogelijkheden zijn voor vergoeding van een aantal standaardaanpassingen. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat verweerder heeft onderzocht of bij de aanvraag van eisers sprake is van kosten voor aanpassingen, die ook bij een gelijkvloerse rolstoel door- en toegankelijke woning zouden worden vergoed. Het terloops ingenomen standpunt van verweerder dat het hier kosten zou betreffen die zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen bij de nieuwbouw is niet onderbouwd. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand gekomen.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb moet worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Alphen aan den Rijn aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 39,-, vergoedt.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. Kroft, mr. J. Ghrib en mr. M.M. Smorenburg, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Koppe.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.