Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake:
[eiser], geboren op [1969], van Eritrese nationaliteit, wonende te Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Agtersloot, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie
1. Bij besluit van 5 december 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 november 2007 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 ingewilligd. Op 21 januari 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2008. Eiser is daar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1. Eiser is vreemdeling in de zin van artikel 1, aanhef en onder m, van de Vw 2000. Hij heeft op 4 november 2002 verzocht om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Verweerder heeft deze aanvraag op 18 mei 2005 afgewezen.
2. Op 28 juni 2006 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Eisers verzet tegen deze uitspraak is ongegrond verklaard op 19 december 2006. Bij brief van 21 januari 2008 heeft eiser op grond van artikel 8:88 van de Awb de rechtbank gevraagd haar uitspraak te herzien. De rechtbank heeft dit verzoek op 17 november 2008 afgewezen.
3. Op 23 oktober 2007 heeft eiser een herhaald asielverzoek gedaan, nader toegelicht bij brief van 23 november 2007. In dezelfde brief heeft eiser ook verzocht om heroverweging van het besluit van 18 mei 2005.
4. Verweerder heeft bij brief van 14 november 2007 eiser erop gewezen dat zijn aanvraag niet voldoet aan de formele vereisten en hem in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt en op 29 november 2007 een aanvraag gedaan om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden heeft op 29 november 2007 plaatsgevonden. Een nader gehoor vond plaats op 3 december 2007. Van beide gehoren is een rapport opgemaakt. Eiser heeft geen wijzigingen of aanvullingen aangeleverd.
5. Op 5 december 2007 heeft verweerder het asielverzoek ingewilligd. Eiser heeft een verblijfsvergunning gekregen op grond van artikel 29, eerste lid onder b, van de Vw 2000, met ingang van 29 november 2007.
6. Op 10 december 2007 heeft eiser verzocht om de minuut behorende bij de beschikking van 5 december 2007. Verweerder heeft hiervan op 18 december 2007 een afschrift gestuurd. Bij brief van 7 januari 2008 heeft eiser om een tweetal andere minuten verzocht en verweerder gevraagd hoe en wanneer hij zou beslissen op het verzoek om heroverweging.
7. Bij brief van 17 januari 2008 heeft verweerder afschriften van deze twee minuten doen toekomen aan eiser en hem laten weten dat zijn verzoek om heroverweging is meegenomen in de besluitvorming naar aanleiding van de herhaalde asielaanvraag, die is uitgemond in het besluit van 5 december 2007.
1. Verweerder is van oordeel dat het beroep voor niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking komt en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
1.1 Op 5 december 2007 is eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel ingewilligd, met ingang van 29 november 2007. Bij dit besluit zijn ook de argumenten meegewogen die eiser bij zijn verzoek om heroverweging naar voren heeft gebracht.
1.2 Verweerder hanteert het beleid dat een verzoek om heroverweging in behandeling wordt genomen als een (onvolledige) herhaalde aanvraag. Tegen het besluit waarvan heroverweging wordt gevraagd hebben immers rechtsmiddelen opengestaan. Door het niet of, zoals hier, door het uitputtend gebruiken van die rechtsmiddelen krijgt een besluit formele rechtskracht. Met dit beleid doet verweerder recht aan het uitgangspunt dat een procedure op enig moment eindigt.
1.3 Eiser heeft eerst op 21 januari 2008, derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn, beroep ingesteld tegen het besluit van 5 december 2007. Er is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. De brief van 17 januari 2008 is slechts ter informatie aan eiser verzonden. Deze brief maakt geen deel uit van het besluit van 5 december 2007 en roept evenmin zelfstandig rechtsgevolgen in het leven.
2. Eiser heeft – zakelijk weergegeven – de volgende gronden aangevoerd.
2.1 Het beroep is ontvankelijk. Eiser heeft niet alleen een herhaalde aanvraag ingediend, maar daarnaast ook uitdrukkelijk gevraagd om heroverweging van het besluit van 18 mei 2005.
2.2 De brief van 17 januari 2008, al dan niet in samenhang met het besluit van 5 december 2007 gelezen, kan als een zelfstandig besluit op het verzoek om heroverweging worden aangemerkt. Eiser heeft op 21 januari 2007 tijdig beroep ingesteld tegen dit besluit.
Subsidiair stelt eiser dat noch uit de beschikking van 5 december 2007, noch uit de bijbehorende minuut expliciet blijkt dat op 5 december 2007 tevens is beslist op het verzoek om heroverweging. Voor zover dat wél het geval is geweest, moet de termijnoverschrijding bij het instellen van beroep tegen die beslissing verschoonbaar worden geacht. Het besluit van verweerder werd voor eiser immers pas kenbaar door de brief van 17 januari 2008.
2.3 Inhoudelijk stelt eiser dat het beroep gegrond is. Verweerder heeft nagelaten om te motiveren waarom het verzoek om heroverweging niet is ingewilligd. Aangezien er geen sprake was van nova, en eiser een verblijfsvergunning op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) heeft gekregen, had zijn eerste asielverzoek ook op grond van artikel 3 van het EVRM moeten worden ingewilligd.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 In C14/5.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is onder Verzoek om heroverweging - voor zover hier relevant – vermeld dat een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking geen volledige aanvraag is als bedoeld in artikel 3.38 Voorschrift Vreemdelingen. De vreemdeling wordt eerst in de gelegenheid gesteld aan de formele vereisten te voldoen. Daartoe wordt een termijn gesteld, waarbinnen de vreemdeling het verzuim kan herstellen. Als de vreemdeling vervolgens alsnog een volgens de vereisten geldige aanvraag indient, dan is hetgeen onder het kopje ‘herhaalde aanvraag’ is opgenomen van toepassing.
3.2 In C14/5.1 Vc 2000 is onder Herhaalde aanvraag - voor zover hier relevant – vermeld dat bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden aanleiding kunnen zijn om toepassing van artikel 4:6 van de Awb achterwege te laten. Deze bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden worden in elk geval aanwezig geacht wanneer schending van artikel 3 van het EVRM dreigt.
3.3 Op grond van artikel 69 van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, vier weken.
3.4 Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na de dag dat het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3.5 Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
3.6 Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of het beroep tijdig is ingediend.
4.1 De rechtbank stelt voorop dat het besluit van 18 mei 2005 in rechte onaantastbaar is geworden. Artikel 4:6 van de Awb geeft verweerder de bevoegdheid om een verzoek om terug te komen op een eerder genomen besluit door middel van verwijzing naar het eerder besluit af te handelen, maar staat niet in de weg aan een herbeoordeling in volle omvang. De Vw 2000 bevat geen regeling aangaande het intrekken van een besluit waarbij een verblijfsvergunning asiel is geweigerd. Dit betekent dat aan verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. In de Vc 2000, zoals hierboven onder 3.1 en 3.2 weergegeven, heeft verweerder neergelegd hoe hij uitvoering geeft aan zijn bevoegdheid.
4.2 Met betrekking tot de afwikkeling van een verzoek om heroverweging hanteert verweerder het beleid dat een dergelijk verzoek in behandeling wordt genomen als een herhaalde aanvraag. Naar verweerder ter zitting heeft verduidelijkt, is dit beleid ingegeven door de wens om dubbele procedures te voorkomen. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk, mede gelet op het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over dezelfde zaak.
4.3 Eiser heeft gewezen op het feit dat zijn echtgenote een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen en heeft de verslechterde situatie in Eritrea en de dreigende schending van artikel 3 van het EVRM bij zijn terugkeer geschetst. Naar aanleiding hiervan heeft eiser zowel een verzoek om heroverweging, als een herhaalde aanvraag gedaan. Zodoende heeft eiser aan verweerder gevraagd om een verblijfsvergunning asiel te verlenen, hetzij met ingang van 4 november 2002, hetzij met ingang van 29 november 2007.
4.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder, naar deze ook ter zitting heeft bevestigd, de beide verzoeken van eiser heeft opgevat als één aanvraag. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank mogen doen, gelet op het beleid ter zake en gelet op de omstandigheid dat een verblijfsvergunning slechts één ingangsdatum kan hebben.
4.5 Conform het beleid heeft verweerder de aanvraag als een herhaalde aanvraag in behandeling genomen. Eveneens conform het beleid is aan eiser een hersteltermijn gegund om zijn aanvraag volledig te maken. Eiser heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Vervolgens heeft verweerder bij het verlenen van de verblijfsvergunning het beleid zoals weergegeven onder 3.2 toegepast. Verweerder heeft aldus op 5 december 2007 eveneens beslist op het verzoek om heroverweging.
4.6 De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de brief van 17 januari 2008 moet worden opgevat als een zelfstandig besluit. In de betreffende brief is uiteengezet dat eisers verzoek om heroverweging is meegewogen bij de beoordeling van de herhaalde aanvraag die is uitgemond in de beschikking van 5 december 2007, zodat er een beslissing is genomen op het verzoek om heroverweging. Deze mededeling is naar het oordeel van de rechtbank niet gericht op rechtsgevolg. De brief kan daarom niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt. Voor zover eiser heeft bedoeld te betogen dat de brief van 17 januari 2008 moet worden begrepen als een aanvulling op het besluit van 5 december 2007 volgt de rechtbank dit betoog evenmin. De brief vormt slechts een nadere toelichting op het besluit van verweerder en is niet op rechtsgevolg gericht.
4.7 Het bestreden besluit is op 5 december 2007 aan eiser uitgereikt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid van de Awb is de beroepstermijn aangevangen op 6 december 2007, en op grond van artikel 69 van de Vw 2000 geëindigd op 2 januari 2008. Eiser heeft evenwel op 21 januari 2008, derhalve buiten de termijn, beroep ingesteld bij de rechtbank.
4.8 Uit de wijze waarop verweerder uitvoering wenst te geven aan zijn bevoegdheid, vloeit voort dat het toewijzen van een herhaalde aanvraag tevens inhoudt het afwijzen van een verzoek om heroverweging. Eiser had dit kunnen en moeten begrijpen, aangezien verweerders beleid ter zake is bekendgemaakt. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat het voor hem onduidelijk was dat de beslissing van 5 december 2007 ook betrekking had op het verzoek tot heroverweging. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
4.9 Uit het bovenstaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
5. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.L Frons, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G. Panday, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2008
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.