ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7415

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8014 WRO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een bouwvergunning met vrijstelling van bestemmingsplan voor appartementencomplexen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor het oprichten van 25 appartementen. De vergunninghoudster, een besloten vennootschap, had op 23 november 2006 een reguliere bouwvergunning aangevraagd, waarbij vrijstelling van de geldende bestemmingsplanvoorschriften werd gevraagd op basis van artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij vrezen voor aantasting van hun leefomgeving en waardevermindering van hun woningen. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder voldoende ruimtelijke onderbouwing had gegeven voor het bouwplan. De rechtbank overwoog dat de aanvraag om bouwvergunning dateert van vóór de inwerkingtreding van de nieuwe Wro op 1 juli 2008, waardoor de oude WRO van toepassing bleef. De rechtbank concludeerde dat de vrijstelling van het bestemmingsplan terecht was verleend, omdat het bouwplan paste binnen het gemeentelijke beleid en de ruimtelijke onderbouwing voldoende was gemotiveerd. De rechtbank verwierp de argumenten van de eisers dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder aan de eisen van de Woningwet voldeed en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/8014 WRO
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], wonende te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop, verweerder.
Derde partij: de besloten vennootschap [A] B.V., gevestigd te [plaats], vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 23 november 2006, verzonden op 27 november 2006, heeft het college van burgemeester en wethouders van [plaats] vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van 25 appartementen op het perceel, kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie A nummer [nummer], plaatselijk bekend [adres] ter hoogte van nummer 23 - 25 te [plaats], waarbij met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling van de geldende bestemmingsplanvoorschriften is verleend.
Bij besluit van 14 september 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder, na samenvoeging van de gemeenten Nieuwkoop, Liemeer en Ter Aar, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, het door eisers tegen het besluit van 23 november 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 26 oktober 2007, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 5 november 2008 ter zitting behandeld. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [...]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [...]. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
Motivering
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning en impliciet dus ook het verzoek om vrijstelling dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Woningwet van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het in geding zijnde bouwplan voorziet in de oprichting van een tweetal appartementencomplexen met in totaal 25 appartementen ter hoogte van de [adres] 23 - 25 te [plaats]. Eén appartementencomplex is georiënteerd op de [adres] en heeft twee woonlagen met een kap. Het andere appartementencomplex heeft drie woonlagen en een gedeeltelijk ondergrondse parkeergarage. Dit appartementencomplex is georiënteerd op de [...] plas. Het project staat bekend onder de naam [project].
Eisers zijn woonachtig aan de [adres] 25b respectievelijk 54 te [plaats]. Eisers vrezen een aantasting van hun leefomgeving en woongenot en waardevermindering van hun woning.
vigerende bestemmingsplan
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "[bestemmingsplan]". Het perceel waarop het bouwplan is geprojecteerd, heeft de bestemming "nader uit te werken woondoeleinden", met de aanduiding "2". Ingevolge artikel 8 lid 2 van de planvoorschriften geldt ten aanzien van het perceel het navolgende:
"nader uit te werken
a. Met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening werken burgemeester en wethouders de bestemming "nader uit te werken woondoeleinden" nader uit een en ander met in achtneming van het hierna bepaalde.
b. Op de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd woningen met bijbehorende bebouwing en overige bij het woongebied behorende voorzieningen, waarbij de plankaart het maximaal aantal te bouwen woningen aangeeft.
c. [...]
d. Het bouwen mag uitsluitend geschieden overeenkomstig een uitwerking zoals vastgesteld door burgemeester en wethouders en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
e. Indien en zolang een uitwerkingsplan nog niet is vastgesteld kan de bouwvergunning slechts worden verleend als belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld, schriftelijk bedenkingen in te brengen tegen het bouwplan en van Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar is ontvangen."
Gezien de planvoorschriften en de plankaart bestaat er ter plaatse een uitwerkingsmogelijkheid voor de oprichting van twee woningen.
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.
De rechtbank stelt vast dat het bouwplan niet voldoet aan de binnenplanse uitwerkingsmogelijkheid. Anders dan eisers stellen, heeft verweerder daarom zonder nadere motivering kunnen afzien van het vaststellen van een uitwerkingsplan.
Om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft verweerder vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO verleend.
De rechtbank kan eisers niet volgen in hun standpunt dat de bouwvergunning in strijd is met artikel 8, tweede lid, onder d. en e. van de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Nu verweerder om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen vrijstelling daarvan heeft verleend, zijn de voorschriften van het bestemmingsplan en daarmee artikel 11 van de WRO niet van toepassing. De aanwezigheid van een uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat verweerder van dat plan geen vrijstelling zou kunnen verlenen.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar genoemde weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
vrijstelling
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland (gedeputeerde staten) beleid vastgesteld.
Dit beleid is neergelegd in de Nota Regels voor Ruimte van 8 maart 2005, welk beleid met ingang van 15 maart 2005 in werking is getreden en is op 6 juli 2006 op juiste wijze gepubliceerd. Blijkens dit beleid verlenen gedeputeerde staten in een aantal limitatief opgesomde situaties op voorhand een verklaring van geen bezwaar, de zogeheten bijzondere verklaring van geen bezwaar. Deze situatie betreft in het onderhavige geval de bij het stedelijk gebied onder 1 genoemde situatie, te weten: het bouwen ten behoeve van de woonfunctie.Het bouwplan past binnen het beleid
Indien vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO wordt verleend, dient daarvoor een goede ruimtelijke onderbouwing te worden gegeven. Krachtens het eerste lid van artikel 19 van de WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het desbetreffende gebied. De aan de ruimtelijke onderbouwing te stellen eisen zijn afhankelijk van de aard en omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de inhoud van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen.
De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval sprake is van een vrij ingrijpende inbreuk op de huidige planologische situatie, waarin slechts een uitwerkingsmogelijkheid voor twee woningen bestaat. Dit heeft tot gevolg heeft dat de ruimtelijke onderbouwing aan vrij hoge eisen dient te voldoen.
Eisers stellen zich op het standpunt dat de ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit niet afdoende is en voeren -samengevat- ter onderbouwing het volgende aan. Het voorontwerpbestemmingsplan [project] kan niet als ruimtelijke onderbouwing worden gebruikt. De laatste versie van het plan dateert van 28 januari 2004, is verre van uitgekristalliseerd, en heeft zijn actualiteit ruimschoots verloren. Het plan is niet in procedure en er is geen voorbereidingsbesluit van kracht. Een uitvoerige actualisering is vereist voordat het plan weer in procedure kan worden gebracht, waarbij aan nieuwe wet- en regelgeving zal moeten worden getoetst. Het is zeker niet uitgesloten dat het plan de eindstreep niet zal halen. Voorts betogen eisers dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de Ruimtelijke Visie [adres] "[...]" e.o., op grond waarvan voor het bouwplan geen plaats is aan de [adres]. Het bouwplan is in strijd met het beleid van verweerder dat het open en groene karakter van de randen van de [...]plassen gewaarborgd moeten worden. Eisers stellen dat, nu verweerder in het verleden heeft geweigerd een vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een botenloods aan de [...]plassen, op grond van het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld, ook een vrijstelling voor het bouwplan had moeten worden geweigerd. Ten slotte betogen eisers dat het bouwplan in strijd is met de tweede partiële herziening van het streekplan Zuid-Holland Oost.
Verweerder heeft voor de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan verwezen naar het voorontwerpbestemmingsplan [project], waarin aan het perceel ter hoogte van de bouwlocatie de bestemming "EG(s)", gestapelde woningen wordt toegekend. Voorts wordt voor het betreffende perceel de bouw van twee woonhuizen mogelijk gemaakt, alsmede optioneel op middellange termijn de realisatie van nog vijf woningen. In dit voorontwerpbestemmingsplan wordt de huidige structuur van [bestemmingsplan] uiteengezet en het ruimtelijk beleid van het rijk, de provincie en de gemeente besproken ten aanzien van het projectgebied. Gezien de gemeentelijke beleidsnota is het woonbeleid gericht op het voorzien in de woonbehoefte van de eigen bevolking. De prognose is dat de algemene woonbehoefte van de locale bevolking door natuurlijke bevolkingsaanwas en gezinsverdunning zal toenemen. Voorts blijkt dat onder de locale bevolking -en met name bij de senioren- een behoefte bestaat aan appartementen. Ten behoeve van het voorontwerpbestemmingsplan zijn voorts de navolgende onderzoeken verricht; een milieukundig bodemonderzoek, een landschapsecologisch onderzoek, een onderzoek naar de beschaduwing alsmede een onderzoek naar de luchtkwaliteit.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Blijkens het voorontwerpbestemmingsplan [project] past het bouwproject binnen het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij het vigerende bestemmingsplan de locatie reeds is aangemerkt als potentiële bouwlocatie voor de bouw van twee huizen. Bij het voorontwerpbestemmingsplan wordt ingegaan op het doel van het bouwplan, te weten voldoen aan de woonbehoefte van de inwoners -met name die van de senioren- van de gemeente, het juridisch-planologisch kader en de omgevingsaspecten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende onderbouwd waarom het bouwplan past binnen de toekomstige bestemming van het gebied. Voorts zijn de gemaakte planologische keuzes voldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat hiermee een toereikende onderbouwing aan de vrijstelling ten grondslag is gelegd. Dat het voorontwerpbestemmingsplan niet heeft geleid tot een (ontwerp)bestemmingsplan, maakt dat, anders dan eisers betogen, niet anders. Uit de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 7 december 2005 (LJN AU 7544), blijkt dat indien een bestemmingsplan wegens strijd met het recht niet in stand kan blijven, een vrijstellingsbesluit waaraan dat bestemmingsplan als ruimtelijke onderbouwing ten grondslag is gelegd, evenmin in stand kan blijven. Van een dergelijke situatie is in dit geval evenwel geen sprake. De door eisers genoemde jurisprudentie van de Afdeling waaruit blijkt dat een voorontwerpstemmingsplan, waarvan vaststaat dat het geen rechtskracht zal verkrijgen, niet als ruimtelijke onderbouwing van een vrijstellingsbesluit kan dienen, ziet op de situatie dat er gelet op, bijvoorbeeld rijksbeleid, ernstig aan kan worden getwijfeld dat een bestemmingsplan onherroepelijk zal worden. Ook een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
Ter zake van (de eerst ter zitting aangevoerde beroepsgrond die ziet op) het rapport beschaduwing, overweegt de rechtbank dat het rapport is opgesteld door een -door verweerder ingeschakeld- onderzoeksbureau. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de deskundigheid van de opdrachtnemer. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verweerder bij de ruimtelijke onderbouwing niet mocht afgaan op voornoemd onderzoek. Daaraan doet niet af dat de periode van 22 oktober tot en met 18 februari niet in kaart zou zijn gebracht. Nog afgezien van het feit dat uit de tabel op pagina 11 van het beschaduwingsrapport blijkt dat de berekening voor het hele jaar uitgevoerd is, zou die enkele omstandigheid naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee brengen dat geoordeeld zou moeten worden dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Overigens stelt de rechtbank vast dat eisers zelf niet een deskundig tegenadvies hebben overgelegd, waaruit zou blijken dat de resultaten van het onderzoek onjuist zouden zijn.
Datzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank wat betreft de bouwhoogten. Verweerder heeft erop gewezen dat duidelijke doorsnedetekeningen met daarop aangegeven de hoogtematen beschikbaar zijn en waren. De in het rapport genoemde circa-maten noch de kennelijke verschrijving wat betreft de straatnaam geven aanleiding om te veronderstellen dat het rapport niet juist zou zijn.
Ook de rechtbank is niet gebleken dat bij het onderzoek is uitgegaan van onjuiste maatvoering van het bouwplan.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat het bouwplan in strijd is met het in de Ruimtelijke Visie [adres] "[...]" e.o. vervatte beleid van verweerder waarbij het behoud en de bescherming van historische linten zwaar wegen, merkt de rechtbank op dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat die ruimtelijke visie betrekking heeft op een ander gedeelte van de kern van [bestemmingsplan] dan de locatie waarop het bouwplan is voorzien.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat het bouwplan in strijd is met de tweede partiële herziening van het streekplan Zuid-Holland Oost, merkt de rechtbank op dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de herziening betrekking heeft op een ander gedeelte van de provincie Zuid-Holland dan waarin de kern van [bestemmingsplan] is gelegen, waar de locatie waarop het bouwplan is voorzien, zich bevindt.
Concluderend kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bouwplan aldus niet van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien.
Flora- en faunawet
Ten aanzien van het betoog van eisers dat de Flora- en faunawet aan de realisering van het bouwplan in de weg staat, merkt de rechtbank op dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 september 2008 (LJN BF0293) blijkt dat het onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een notitie van Grontmij van 3 september 2007, waarop verweerder ook het thans bestreden besluit heeft gebaseerd, naar inhoud en wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont, dat verweerder daarop niet heeft mogen afgaan. Ook thans vindt de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.
gelijkheidsbeginsel
De rechtbank begrijpt de stelling van eisers dat, nu verweerder in het verleden heeft geweigerd een vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een botenloods aan de [...]plassen, ook de onderhavige vrijstelling had behoren te weigeren, als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat verweerder terecht heeft gesteld dat, zo begrijpt zij althans het verweer, van gelijke gevallen geen sprake is, reeds omdat de door eisers bedoelde casus zag op handhaving van een zonder vergunning opgericht bouwwerk.
conclusie
Aangezien naar het oordeel van de rechtbank is voldaan aan de door gedeputeerde staten gestelde voorwaarden voor het verlenen van de bijzondere verklaring van geen bezwaar, was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. De strijdigheid met het bestemmingsplan is dientengevolge opgeheven. Verweerder diende op grond van artikel 44, eerste lid, van de Wow de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Het beroep is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. S. Verheijen, mr. W.E. Doolaard en mr. M.A. Dirks, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.F. van Aalst.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.