Eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiseres], wonende [plaats],
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 april 2008 heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd van 30% gedurende 1 maand op haar uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (WWB) wegens het niet in voldoende mate gebruik maken van de aangeboden voorzieningen.
Bij besluit van 4 augustus 2008, verzonden op 12 augustus 2008, heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 5 september 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 31 oktober 2008 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.L. Plokker, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [...].
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder. Aan eiseres zijn de arbeidsverplichtingen opgelegd.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college de bijstand en daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Krachtens het tweede lid verlaagt het college overeenkomstig de (maatregelen)verordening de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging kan worden afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 2 van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2007 van de gemeente Den Haag (hierna te noemen: Maatregelenverordening ) bepaalt dat verweerder, indien de belanghebbende de in artikel 18, tweede lid, van de WWB, bedoelde verplichtingen niet of onvoldoende nakomt dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont, de bijstand afstemt door een maatregel op te leggen over de bijstandsnorm, overeenkomstig deze verordening. Daarbij worden ingevolge het tweede lid van die bepaling de ernst van het feit, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en zijn gezin in ogenschouw genomen. Verweerder kan op grond van het vierde lid in afwijking van het gestelde in deze verordening de hoogte of de duur van de maatregel hoger of lager vaststellen.
Ingevolge artikel 7, aanhef, eerste lid, van de Maatregelenverordening leidt het niet nakomen van een arbeidsverplichting, als bedoeld in artikel 9 WWB tot een maatregel, waarbij het niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op een aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen tot de eerste categorie wordt gerekend.
Artikel 11, eerste lid, van de Maatregelenverordening bepaalt dat, onverminderd artikel 2, derde lid, voor de bepaling van de hoogte en de duur van een maatregel een categorie-indeling wordt gehanteerd. De hoogte en de duur bedragen bij indeling in de eerste categorie dertig procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres niet of niet op tijd aan een oproep van Ergo-control en Salto om te verschijnen heeft voldaan.
Eiseres is aangemeld bij fullservicetraject Ergo-Control/Salto. Het trajectplan en de daaruit voortvloeiende afspraken zijn niet in het dossier opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres op 25 en 28 maart 2008 niet is verschenen bij Ergo-Control en op 8 april 2008 niet bij Salto. Uit de door verweerder opgestelde rapportage van 16 april 2008, onder het kopje hoor- en wederhoor, valt af te leiden dat eiseres zich in de week van 25 maart 2008 heeft ziek gemeld bij Salto, maar dat zij heeft gemerkt dat de berichten bij Salto niet goed worden doorgegeven. Vermeld wordt dat eiseres daar wel gelijk in heeft en dat Salto aan het verhuizen was. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat uit deze rapportage blijkt dat de ziekmeldingen bij Salto niet goed werden doorgegeven omdat Salto aan het verhuizen was.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zich niet op de juiste wijze heeft ziek gemeld, zij had zich namelijk ziek moeten melden bij Ergo-Control. De wijze van ziekmelding staat vermeld in de aan eiseres verstrekte huisregels en eiseres heeft, zo stelt verweerder, hiertoe ook het nummer van de mobiele telefoon van haar begeleider bij Ergo-Control gekregen.
In beroep en ter zitting heeft eiseres gesteld dat zij de door verweerder genoemde huisregels niet heeft ontvangen en dat het telefoonnummer van haar begeleider haar niet bekend kon zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het eiseres niet verweten kan worden dat zij haar ziekmelding beperkt heeft tot Salto. Dat van deze ziekmelding niets meer terug te vinden zou zijn kan niet aan eiseres worden tegengeworpen, nu verweerder zelf heeft aangegeven dat de verhuizing hiervan de oorzaak kan zijn. Verweerder kan voorts niet met zekerheid aangeven of eiseres de huisregels heeft ontvangen. Voorts is het de rechtbank ook onduidelijk hoe eiseres het telefoonnummer van haar begeleider bij Ergo-Control zou moeten achterhalen, nu dit nummer niet in de huisregels is vermeld en ook niet, anders dan verweerder stelt, op de brief van 9 april 2008 van haar begeleider staat vermeld.
De vraag rijst in welke mate de hierboven genoemde handelwijze, eiseres kan worden verweten. Naar het oordeel van de rechtbank kan in casu het niet op de juiste wijze ziekmelden van eiseres niet als een maatregelwaardige gedraging worden aangemerkt. Het komt de rechtbank voor, gezien de inhoud van voornoemde rapportage van 16 april 2008, dat verweerder in de afwegingen met betrekking tot de verwijtbaarheid die hebben geleid tot het opleggen van de maatregel, heeft meegewogen dat eiseres kennelijk bekend zou staan bij verweerder als een "niet-willer". Niet alleen acht de rechtbank dit een stigmatiserende kwalificatie en als zodanig onaanvaardbaar, ook uit zich die onaanvaardbaarheid in het zonder nadere concrete onderbouwing toekennen van tekortkomingen aan iemand. De rechtbank is van oordeel dat het hanteren van deze kwalificatie niet kan bijdragen aan de vaststelling van de mate van verwijtbaarheid. Voorts geeft de rechtbank verweerder mee dat ter zitting is gebleken dat eiseres inmiddels 32 uur per week werkzaam is.
Uit het voorgaande volgt dat de maatregel die bij het thans bestreden besluit is opgelegd niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het besluit van 24 april 2008 zal worden herroepen.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
Aangezien ter zake van dit beroep een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het besluit van 24 april 2008;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van dit besluit;
bepaalt dat de gemeente Den Haag aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 39,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,-, welk bedrag de gemeente Den Haag aan de griffier moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. J.M. Ghrib en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2008, in tegenwoordigheid van de griffier S.V. de Bart-van der Vegte.