2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan.
Het mediaverbod is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met het recht van vrijheid op meningsuiting.
Het opgelegde verbod is onzorgvuldig, omdat de voorwaarde eiser raakt in zijn persoonlijk belang om, desgewenst, te kunnen reageren op hetgeen over hem in de pers wordt geschreven. Het verbod werkt averechts aangezien eiser onder deze omstandigheden juist niet in alle rust zijn detentieprogramma kan uitdienen. Eiser is een intelligent persoon en kan zelf de draagwijdte van zijn uitingen en gedragingen inschatten. De belangen van de nog levende nabestaanden van het slachtoffer, die overigens met het slachtoffer in onmin leefden, zijn niet concreet gemaakt, en leggen, mede gelet op het tijdsverloop, onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het recht van eiser om zich te uiten in de media. Destijds is eiser alleen maar met het mediaverbod akkoord gegaan, omdat hij vreesde dat anders zijn penitentiair programma geen doorgang zou vinden en hij het restant van zijn detentie in een gesloten instelling zou moeten doorbrengen. Eiser bevond zich in een dwangpositie en zijn akkoord met het verbod moet in dat licht worden bezien en kan niet aan hem worden tegengeworpen.
Daarnaast is de voorwaarde in strijd met het recht op de vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 7 Grondwet en artikel 10 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Ingevolge diverse uitspraken van de Europese Commissie voor de rechten van de mens en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) is het van groot belang dat contact tussen de media en gedetineerden mogelijk is. Het mediaverbod is geen bij wet voorziene beperking van de vrijheid van meningsuiting. Het verbod verdraagt zich niet met artikel 40 Penitentiaire beginselenwet (hierna: Pbw) op grond waarvan aan een gedetineerde de toestemming voor contact met de media kan worden onthouden. Bovendien is artikel 40 Pbw niet (rechtstreeks) van toepassing, aangezien eiser geen gedetineerde is in de zin van artikel 1 Pbw.
Ten slotte is het mediaverbod in strijd met het gelijkheidsbeginsel en daarmee in strijd met artikel 14 EVRM. Er is geen enkel bekend geval waarin eenzelfde spreekverbod is opgelegd als aan eiser. Daarentegen is er wel een geval bekend van een gedetineerde, die evenals eiser doende is met een herzieningsverzoek tegen zijn veroordeling, en die tot tweemaal toe in een televisieprogramma zijn mening heeft mogen geven.
De reden dat eiser behalve opheffing van het verbod ook voortzetting van zijn penitentiair programma vordert is gelegen in de vrees dat bij opheffing van het mediaverbod overgegaan wordt tot intrekking van het penitentiair programma.
Eiser heeft een spoedeisend belang bij de toewijzing van zijn vordering, aangezien hij zich moet kunnen verweren tegen en reageren op het lijvige boek van Bas Haan dat, buiten eiser om, in januari of februari 2009 wordt uitgebracht en waarin mogelijk een verkeerde voorstelling van zaken gegeven wordt over zijn strafzaak.