Eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/130 WOW44
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser], wonende te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 17 juli 2007 heeft verweerder geweigerd eiser vrijstelling en bouw-vergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats].
Bij besluit van 27 november 2007, verzonden op 29 november 2007, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften van 6 november 2007, het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 januari 2008, ingekomen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 11 november 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote [echtgenote] en bijgestaan door mr. [...].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [...] en [...].
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en is de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) ingetrokken. Verder zijn bij de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wro op 1 juli 2008 enkele bepalingen van de Woningwet gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van vóór 1 juli 2008, zijn in dit geval nog de bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Woningwet van toepassing zoals deze destijds, vóór 1 juli 2008 luidden.
Het bouwplan, waarvoor eiser op 11 juni 2007 een aanvraag om lichte bouwvergunning heeft ingediend, voorziet in het vergroten van het woonhuis door de aanbouw van een werkkamer met een oppervlakte van 17,5 m2 aan de achterzijde van het woonhuis gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats]. Verweerder heeft de aangevraagde reguliere bouwvergunning geweigerd, omdat het bouwplan in strijd is met de voorschriften van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
In het bestreden besluit is overwogen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat op het perceel reeds 57,4 m2 aan bijgebouwen aanwezig is vanwege de bestaande serre en garage. De werkzaamheden als zelfstandig geestelijk verzorgster gedurende circa 10 uur per week van eisers echtgenote [echtgenote], moeten naar de mening van verweerder nu nog als ondergeschikt ten opzichte van haar andere werkzaamheden worden aangemerkt, zodat geen sprake is van uitoefening van een aan huis gebonden beroep. Om te kunnen concluderen tot een aan huis verbonden beroep is het naar de mening van verweerder noodzakelijk dat de werkzaamheden als zelfstandig geestelijk verzorgster structureel zijn en van enige omvang. Onder die omstandigheden acht verweerder het niet wenselijk vrijstelling ten behoeve van het bouwplan te verlenen. Voorts past dit geval volgens verweerder niet in de "Beleidsregels beoordeling vrijstellingsverzoeken ex artikel 19 WRO".
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat noch de voorziene werkkamer, noch de bestaande garage en serre als bijgebouwen kunnen worden aangemerkt. Het bouwplan past volgens eiser derhalve binnen het vigerende bestemmingsplan. Subsidiair is eiser van mening dat zijn echtgenote een aan huis verbonden beroep uitoefent, op grond waarvan de vergroting van het woonhuis eveneens in overeenstemming is met het bestemmingsplan.
[Echtgenote] is naast haar functie van geestelijk verzorger in een woon- en zorgcentrum zelfstandig werkzaam als pastor, hetgeen volgens eiser objectief bezien kan worden gerangschikt onder een dienstverlenend beroep dat naar aard gelijk te stellen is met de in de begripsomschrijving aangegeven diensten. Zij verzorgt als kleine zelfstandige ondermeer huwelijken en uitvaarten. Daarnaast wordt door haar geestelijke begeleiding en ondersteuning gegeven.
Naar de mening van eiser is niet van doorslaggevend belang hoeveel uren per week het beroep aan huis wordt uitgeoefend en hoeveel klanten/patiënten in de eigen woning worden ontvangen, omdat deze criteria geen deel uitmaken van de in het bestemmingsplan gegeven omschrijving van het begrip 'aan huis verbonden beroep'.
In het verweerschrift is onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 september 2004 (AB 2004, 356 en LJN: AR2208) opgemerkt dat de definities in het bestemmingsplan prevaleren boven de in de jurisprudentie ontwikkelde omschrijving van het begrip bijgebouw. De begrips-bepaling zoals opgenomen in artikel 1 van de planvoorschriften is volgens verweerder derhalve leidend. Omdat de hoogte van de garage en de reeds bestaande serre lager is dan van het hoofdgebouw en die bouwwerken daarnaast over een horizontaal dakvlak beschikken terwijl het hoofdgebouw is voorzien van een hellend dakvlak, is verweerder van mening dat de bestaande serre en de garage zich in bouwkundig opzicht onderscheiden van het hoofdgebouw en derhalve als bijgebouw moeten worden aangemerkt in de zin van de planvoorschriften. Voorts valt niet in te zien dat het voorbereiden en verzorgen van uitvaarten en huwelijken gelijk te stellen is aan een administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig, juridisch, medisch of paramedisch beroep, aldus verweerder. Daarnaast heeft verweerder erop gewezen dat [echtgenote] niet is ingeschreven in het Handelsregister. Verweerder is dan ook van mening dat niet gesproken kan worden van het beroepsmatig verlenen van diensten zoals de definitie van aan huis verbonden beroep aangeeft.
Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Woningwet (Wow) in samenhang met artikel 4 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) kan voor het in geding zijnde bouwwerk worden volstaan met een lichte bouwvergunning. Ingevolge artikel 44, derde lid, van de Wow, is voor zover hier van belang het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Ingevolge het bepaalde onder c dient de bouwvergunning te worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "[...], omgeving [...]". Het betrokken perceel heeft de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de subbestemming "Woningen, bungalows (Wb)".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn deze gronden onder meer bestemd voor woningen in de categorie bungalows alsmede voor aan huis verbonden beroepen.
In artikel 8, tweede lid, onder f, is bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen op een bouwterrein maximaal 40% van de oppervlakte van het bouwterrein mag bedragen, voor zover gelegen op 2,5 meter achter de voorgevelbouwgrens en met uitsluiting van de daar aanwezige oppervlakte van het hoofdgebouw, zulks met een maximum van 60 m2 voor bouwterreinen waarop een vrijstaand of halfvrijstaand hoofdgebouw staat.
Ingevolge artikel 8, vierde lid, sub a, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd, voor zover stedenbouwkundige belangen zich daartegen niet verzetten, vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het tweede lid, sub f, ten aanzien van de maximale gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij hoekwoningen en vrijstaande woningen voor het vergroten van die gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van een aan de woning aangebouwde kantoor- of praktijkruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en kantoor- of praktijkruimte maximaal 80 m2 mag bedragen.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder een bijgebouw een gebouw verstaan dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwterrein gelegen hoofdgebouw. In datzelfde artikel is bepaald dat met bouwterrein een aaneengesloten stuk grond wordt bedoeld waarop krachtens deze voorschriften bebouwing met één bouwwerk of bij elkaar behorende bouwwerken is toegestaan.
Het begrip aan huis verbonden beroep is in artikel 1 gedefinieerd als het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch of daarmee naar de aard gelijk te stellen beroep dat ondergeschikt aan de woonfunctie thuis kan plaatsvinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 september 2004 (AB 2004, 356 en LJN: AR2208) overwogen dat nu in dat geval in de planvoorschriften een definitie was opgenomen van het begrip bijgebouw, waaronder een aanbouw, het bouwplan diende te worden getoetst aan dit planvoorschrift en niet aan de in de vaste jurisprudentie ontwikkelde omschrijving van aan- en uitbouwen, welke omschrijving niet overeenkomt met het desbetreffende planvoorschrift.
In artikel 1 van de planvoorschriften is het begrip bijgebouw gedefinieerd als een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwterrein gelegen hoofdgebouw. Het begrip aan- of uitbouw is in de planvoorschriften niet gedefinieerd.
In haar uitspraak van 15 oktober 2008 (LJN: BF8955) heeft de Afdeling overwogen dat onder een bijgebouw in bouwkundig opzicht moet worden verstaan een bijgebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt dient te zijn aan het hoofdgebouw, maar daarvan geen deel uitmaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in geding zijnde bouwplan in bouwkundig opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw en maakt het daarvan geen deel uit, aangezien het uit één bouwlaag bestaat en niet bouwkundig één geheel vormt met het hoofdgebouw.
Het in geding zijnde bouwplan dient dan ook als een bijgebouw als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften te worden aangemerkt.
Niet in geschil is dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen in dit geval 60 m2 mag bedragen.
Voor beantwoording van de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan is van belang welke oppervlakte aan bijgebouwen reeds aanwezig is op het perceel.
Het standpunt van verweerder dat op het perceel reeds 57,4 m2 aan bijgebouwen aanwezig is acht de rechtbank onjuist. De reeds bestaande serre kan naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet als bijgebouw als bedoeld in artikel 1 van de planvoorschriften worden aangemerkt. Deze serre, waarvoor op 1 april 1993 bouwvergunning is verleend, kan niet als zijnde bouwkundig ondergeschikt aan het hoofdgebouw worden gezien. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat deze serre vanuit de woning toegankelijk is en evenals het hoofdgebouw een hellend dakvlak heeft. Daarnaast is van belang dat deze serre destijds door verweerder als een niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan zijnde uitbreiding van het hoofdgebouw is vergund en niet als een niet voor bewoning bestemd bijgebouw.
Nu de bestaande serre niet als bijgebouw kan worden aangemerkt, is, zoals ook ter zitting door gemachtigde van verweerder bevestigd, het in geding zijnde bouwplan niet in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vraag of [echtgenote] een aan huis verbonden beroep uitoefent een onvoldoende duidelijk toetsingskader gehanteerd. Verweerder heeft primair overwogen dat de werkzaamheden van [echtgenote] niet vallen onder de omschrijving van een aan huis verbonden beroep. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de werkzaamheden als zelfstandig geestelijk verzorgster gedurende circa 10 uur per week nu nog als ondergeschikt ten opzichte van de andere werkzaamheden worden aangemerkt, alsmede dat het om te kunnen concluderen tot een aan huis verbonden beroep noodzakelijk is dat de werkzaamheden als zelfstandig geestelijk verzorgster structureel zijn en van enige omvang. Daarmee heeft verweerder onvoldoende concreet aangegeven aan welke voorwaarden de werkzaamheden als zelfstandig geestelijk verzorgster minimaal moeten voldoen om als aan huis verbonden beroep te kunnen worden aangemerkt. Voorts impliceert dit standpunt van verweerder dat werkzaamheden als geestelijk verzorger/pastor in beginsel kunnen worden aangemerkt als een aan huis verbonden beroep hetgeen niet overeenstemt met het door verweerder in het verweerschrift ingenomen standpunt zoals hiervoor weergegeven. Dat betekent dat het bestreden besluit tevens in strijd met de rechtszekerheid is genomen. Verweerder zal in een nieuw te nemen besluit op dit punt meer duidelijkheid moeten scheppen.
Verweerder wordt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Hillegom aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-, welk bedrag de gemeente Hillegom aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. I.A.M. Kroft, mr. A.C.M. van Wesenbeeck en mr. T. van Rij, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2008, in tegenwoordigheid van de griffier
drs. A.C.P. Witsiers.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.