ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7081

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/8293 en 07/5534 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot eigen woning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst, [te P]. Eiser had aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen voor de jaren 2002 en 2003, berekend op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 42.397 en € 43.702. Eiser stelde dat zijn woning in Nederland als eigen woning moest worden aangemerkt, ondanks dat hij gedurende een periode van 2001 tot 2005 in het buitenland verbleef vanwege zijn werk bij het Ministerie van Defensie. De inspecteur betwistte dit en stelde dat het hoofdverblijf van eiser en zijn echtgenote in die jaren niet in Nederland was gelegen, maar in het buitenland. De woning in Nederland stond in die jaren ter beschikking van de zoon van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote in de jaren 2002 en 2003 daadwerkelijk in het buitenland woonden en dat de woning in Nederland niet als eigen woning kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de zoon in de woning niet voldoende was om de woning als eigen woning te kwalificeren, aangezien eiser en zijn echtgenote geen gezamenlijke huishouding met de zoon voerden. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht de kosten met betrekking tot de woning niet in aftrek had toegelaten en de waarde van de woning in box III had opgenomen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af. Eiser kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/8293 en 07/5534 IB/PVV
Uitspraakdatum: 29 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2002 en 2003 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.397 respectievelijk € 43.702 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.451 respectievelijk € 3.469.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 29 augustus 2005 en 19 juli 2007 de aanslagen gehandhaafd.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 5 september 2005, ontvangen door de rechtbank op 6 september 2005, en bij brief ontvangen door de rechtbank op 25 juli 2007, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, [echtgenote]. Namens verweerder is verschenen mr. drs. [A].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser, zijn echtgenote en haar zoon (hierna: de zoon) wonen sinds 28 april 1999 aan de [a-straat 1] te [Z].
2.2. Eiser is door zijn werkgever, het Ministerie van Defensie, voor de periode van 11 juni 2001 tot 16 juni 2005 uitgezonden naar [....]. Gedurende deze periode heeft eiser daar samen met zijn echtgenote gewoond.
2.3. De zoon van eiser heeft in deze periode in de woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) gewoond. In de periode 14 juni 2001 tot 3 maart 2005 stond een neef van eiser eveneens ingeschreven op dat adres.
2.4. Eiser heeft voor de jaren 2002 en 2003 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.626 respectievelijk € 38.930 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. In zijn aangiften over die jaren heeft eiser een negatief saldo van € 4.772 als inkomsten uit eigen woning aangegeven, bestaande uit het saldo van het eigenwoningforfait van € 2.069 en € 6.841 aan aftrekbare kosten.
2.5. Bij de aanslagregeling voor de jaren 2002 en 2003 heeft verweerder correcties aangebracht terzake van de belastbare inkomsten uit eigen woning. Het eigenwoningforfait is op nihil gesteld, de waarde van de woning is in box III in aanmerking genomen en de betaalde renten terzake van de woning zijn niet in aftrek toegelaten.
3. Geschil
3.1. Tussen partijen is in geschil of verweerder de kosten met betrekking tot de woning terecht niet in aftrek heeft toegelaten en de waarde van de woning in box III in aanmerking heeft genomen.
3.2. Eiser stelt zich op het standpunt dat de woning aangemerkt moet worden als eigen woning. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de woning nimmer ter beschikking is gesteld aan derden, de woning te allen tijde ter beschikking van eiser en zijn echtgenote heeft gestaan en dat met betrekking tot de woning nimmer enig geldelijk voordeel voor eiser heeft bestaan.
3.3. Verweerder heeft aangevoerd dat het hoofdverblijf van eiser en zijn echtgenote in de onderhavige jaren op [....] was. De woning stond in die jaren aan de zoon als hoofdverblijf ter beschikking. Eiser en zijn echtgenote voerden met de zoon geen gezamenlijke huishouding. De woning stond ook aan een derde, een neef van eiser, ter beschikking. Het maakt voor de kwalificatie als eigen woning in de zin van artikel 3.111 lid 6 niet uit of sprake is van een (kleine) geldelijke vergoeding.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is - voor zover hier van belang - bepaald:
"In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder eigen woning: een gebouw, (...), met de daartoe behorende aanhorigheden, voorzover dat, (...), de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van:
a. eigendom, (...), indien met betrekking tot die woning de belastingplichtige of zijn partner de voordelen geniet, de kosten en lasten op de belastingplichtige of zijn partner drukken en de waardeverandering hen grotendeels aangaat.".
4.2. Vaststaat dat eiser en zijn echtgenote in de onderhavige jaren op [...] woonden en dat eiser daar werkte. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval eisers hoofdverblijf in die jaren niet in Nederland was gelegen en dat de woning in die jaren niet als eigen woning kan worden aangemerkt. Dat de woning in die jaren door de zoon werd bewoond, doet aan het voorgaande niet af. Eisers kennelijke opvatting dat met de zinsnede 'of personen die behoren tot zijn huishouden' in artikel 3.111, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 is bedoeld dat een woning die aanvankelijk als eigen woning kon worden aangemerkt die status niet verliest wanneer een belastingplichtige elders zijn hoofdverblijf heeft, terwijl een persoon die tot het tijdstip van vertrek tot het huishouden van die belastingplichtige behoorde en die nadien in de woning blijft wonen, vindt geen steun in het recht. Nog ervan afgezien dat de feiten en omstandigheden geen andere conclusie toelaten dan dat de zoon na het vertrek van eiser en zijn echtgenote niet meer tot het huishouden van eiser behoorde, is met bedoelde zinsnede enkel tot uitdrukking gebracht dat de omstandigheid dat een woning die naast aan een belastingplichtige, ook aan anderen die tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, er niet aan in de weg staat dat die woning - waaronder de aan die anderen ter beschikking gestelde delen - als eigen woning van die belastingplichtige wordt aangemerkt.
4.3. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 29 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H.L. Kolthof, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.