RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/24220
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [...] april 1988,
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer 0703.15.0356, eiser,
gemachtigde mr. C. Chen, advocaat te
Rotterdam;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P. van den Berg
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Op 17 augustus 2007 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 9 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Bij brief van 4 juli 2008 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 14 augustus 2008.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 31 oktober 2008 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen indien: de vreemdeling op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf, terwijl dat land partij is bij het Vluchtelingenverdrag, het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Anti-Folterverdrag), dan wel zich anderszins heeft verplicht artikel 33 Vluchtelingenverdrag, artikel 3 EVRM en artikel 3 Anti-Folterverdrag, na te leven.
2.2 Zwitserland heeft op 4 februari 2008 het overnameverzoek aanvaard.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat de wettelijke basis van de overdracht niet bekend is. Niet duidelijk is of de overdracht gebaseerd is op de Overeenkomst tussen de Beneluxstaten (het koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat (Zwitserland) betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen, met Uitvoeringsprotocol; Bern, 12 december 2003 (Overeenkomst). Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat Zwitserland op basis van deze overeenkomst akkoord gegaan is met overname en dat de Vo 343/2003 (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 343/2003) niet van toepassing is verklaard. Volgens eiser heeft verweerder, voor zover dat het geval is, zich ten onrechte op de Overeenkomst gebaseerd omdat deze een totaal ander doel nastreeft dan Vo 343/2003. Volgens eiser dient de Overeenkomst pas te worden toegepast indien volstrekt duidelijk is geworden dat een betrokkene wordt uitgezet. Eiser heeft vervolgens gewezen op de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de criteria en mechanismen voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een lidstaat of in Zwitserland wordt ingediend (EG/Zwitserland Overeenkomst), gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie L53/5. Volgens eiser dient geconcludeerd te worden uit de considerans van de EG/Zwitserland Overeenkomst dat het de bedoeling van de EG en Zwitserland is geweest om Vo 343/2003 toe te passen. Uit Vo 343/2003 blijkt dat Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.
2.4 Op 12 december 2003 is de Overeenkomst tot stand gekomen. In artikel 15 van de Overeenkomst is onder meer bepaald dat de Overeenkomst geen afbreuk doet aan de verplichtingen die voortvloeien uit Vo 343/2003. Niet gebleken is dat de Overeenkomst is ontbonden.
2.5 Met ingang van 1 maart 2008 is bepaald dat op grond van artikel 1 EG/Zwitserland Overeenkomst de bepalingen van Vo 343/2003 door Zwitserland uitgevoerd worden en in zijn betrekkingen met de lidstaten van de Europese Unie worden toegepast.
2.6 De rechtbank stelt vast dat de Overeenkomst en de EG/Zwitserland Overeenkomst naast elkaar bestaan.
2.7 Hoewel verweerder in haar verweerschrift in paragraaf 3.10 heeft gesteld dat de EG/Zwitserland Overeenkomst een voorbereiding betreft op de deelname van Zwitserland aan Vo 343/2003, is de rechtbank van oordeel dat uit de bewoordingen van artikel 1 van de EG/Zwitserland Overeenkomst blijkt dat Zwitserland de bepalingen van Vo 343/2003 zal gaan toepassen, maar niet dat Zwitserland zal gaan deelnemen aan Vo 343/2003. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van voorbereiding van deelname van Zwitserland aan Vo 343/2003.
2.8 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit op pagina 3, eerste alinea, ten onrechte gesteld dat Vo 343/2003 niet van toepassing is, nu met ingang van 1 maart 2008 is vast komen te staan dat Zwitserland de bepalingen van Vo 343/2003 uitvoert en in zijn betrekkingen met de lidstaten toepast.
2.9 De rechtbank volgt verweerder niet in haar stelling dat de datum van de indiening van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel bepalend is voor de vraag welke regels op eiser van toepassing zijn. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar hoofdstuk C3/2.2.2 Vc 2000, waarin wordt verwezen naar het overgangsrecht dat is opgenomen in artikel 29 Vo 343/2003. In artikel 29 Vo 343/2003 is bepaald dat vanaf de datum van de inwerkingtreding van de Vo 343/2003, de Vo 343/2003 van toepassing is op elk verzoek tot overname of terugname van asielzoekers, ongeacht de datum waarop het asielverzoek is ingediend.
Voor zover hoofdstuk C3/2.2.2 Vc 2000 ziet op Zwitserland, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten, mede in het licht van artikel 29 Vo 343/2003, voor de conclusie dat de datum van indiening van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel bepalend is.
2.10 De stelling van eiser dat de Overeenkomst slechts van toepassing is op uitgeprocedeerde asielzoekers, treft geen doel. Uit de toelichtende nota bij de Overeenkomst van de Staten-Generaal (vergaderjaar 2004-2005, 29T857, R1776, A en nr. 1) blijkt dat de Overeenkomst “…de voorwaarden regelt waaronder en de wijze waarop de overname plaatsvindt van eigen onderdanen en onderdanen van derde landen, die niet of niet langer rechtmatig verblijven op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende partij….”. Voorts is bepaald dat: “…de Overeenkomst ertoe strekt de feitelijke uitzetting van vreemdelingen ten aanzien van wie op basis van het nationale recht tot verwijdering is beslist, te vergemakkelijken...”.
In Nederland wordt echter op basis van artikel 30 onder d Vw 2000, het asielverzoek afgewezen omdat op grond van een verdragsverplichting tussen Nederland en een ander land de vreemdeling zal worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf. Toepassing van artikel 30 onder d Vw 2000 is alleen mogelijk als Nederland zich zodoende niet direct schuldig maakt aan refoulement. Bij toepassing van artikel 30 onder a of d Vw 2000 lijdt de verplichting om eerst te bepalen of de vreemdeling verdragsvluchteling is, dan wel of betrokkene een gegrond beroep op artikel 3 EVRM kan doen, uitzondering. Omdat er geen inhoudelijke beoordeling plaatsvindt en omdat dus niet bekend is of betrokkene verdragsvluchteling is, mag betrokkene niet worden teruggestuurd naar het land van herkomst, maar evenmin naar een land dat op zijn beurt betrokkene zou doorsturen naar het land van herkomst. Het feit dat het derde land (in casu Zwitserland) partij is bij genoemde verdragen, biedt in beginsel deze garantie (TK nr. 7, p. 144). Voor de conclusie dat de Overeenkomst slechts van toepassing is op uitgeprocedeerde asielzoekers, ziet de rechtbank op grond van het voorgaande geen aanleiding.
2.11 De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat zowel de Overeenkomst als de EG/Zwitserland Overeenkomst, en daarmee de bepalingen van Vo 343/2003 op eiser van toepassing zijn.
2.12 Nu verweerder in haar afwijzing ten onrechte heeft gesteld dat de bepalingen van Vo 343/2003 op eiser niet van toepassing zijn, heeft verweerder haar besluit gemotiveerd met een onjuiste aanname. Wegens strijd met het motiveringsvereiste dient het bestreden besluit daarom vernietigd te worden. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag op grond van artikel 30 onder d Vw 2000 in samenhang met de Overeenkomst heeft mogen afwijzen. Aangezien verweerder de aanvraag op grond van artikel 30 onder d Vw 2000 in samenhang met de Overeenkomst heeft mogen afwijzen, is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven.
2.13 Reeds gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Hetgeen verder nog is aangevoerd behoeft daarom geen bespreking.
2.14 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.D. Hemminga als griffier, op .
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.