Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.: AWB 08/13493 en AWB 08/13494
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [1980], van Burundese nationaliteit, wonende te Amsterdam, eiser/verzoeker, hierna te noemen eiser,
gemachtigde: mr. H.M. Pot, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 4 november 2005 heeft eiser verweerder verzocht op grond van zijn discretionaire bevoegdheid een verblijfsrecht te verlenen. Dit verzoek is op 16 november 2005 afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 25 april 2006 ongegrond verklaard. Het tegen voornoemd besluit ingediende beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 maart 2007 (AWB 06/21033) gegrond verklaard. In voormelde uitspraak heeft de rechtbank verweerder opgedragen te beslissen op de aanvraag van eiser van 4 november 2005.
2. Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 november 2005 afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 17 maart 2008 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiser na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen 28 dagen moet verlaten.
3. Op 14 april 2008 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op. Bij brief van 14 april 2008 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig C. Ofman, pastor bij kerkelijk centrum “De Open Deur” te Amsterdam.
5. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
Eiser was in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 gedetineerd in het cellencomplex Schiphol-Oost, dat in die nacht in vlammen is opgegaan.
Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser een verslag van een trauma-onderzoek van drs. R. Steinberger overgelegd. De conclusie van dit verslag luidt als volgt.
“Patiënt heeft een traumatische gebeurtenis meegemaakt. Patiënt heeft deze gebeurtenis niet op spontane wijze kunnen verwerken. Dit is te wijten aan de detentie en aan het feit dat daarbinnen geen geëigende faciliteiten werden geboden. Het gevolg daarvan is, dat patiënt een post-traumatische stress-stoornis heeft ontwikkeld. Daarop is tot nu toe onvoldoende en inadequaat gereageerd.”
III. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
1.1. Verweerder ziet geen aanleiding eiser vrij te stellen van het vereiste te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij brief van 31 augustus 2006 (Vergaderjaar 2005-2006,
24 587, nr. 187) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de beslissingen ten aanzien van de nog in Nederland verblijvende vreemdelingen die zich in de nacht van 26 op 27 oktober 2005 in het cellencomplex op Schiphol-Oost bevonden. Vreemdelingen die niet zijn uitgenodigd om een aanvraag in te dienen, dienen te beschikken over een mvv. Alle vreemdelingen die bij de brand betrokken waren, zijn gezien door artsen van de inrichting waar zij naartoe zijn gebracht. De situatie van eiser gaf geen aanleiding om nader medisch onderzoek door het Bureau Medische Advisering (BMA) te indiceren, hetgeen blijkt uit het feit dat hij niet op de daarvoor bedoelde lijst is geplaatst. Er zijn geen aanwijzingen dat de beoordeling van eiser onzorgvuldig of onvolledig zou zijn geweest. Ook had eiser op de dagtekening van de brief aan de Tweede Kamer de medische klachten niet gemotiveerd gemeld bij verweerder of bij een arts. Het rapport van drs. Steinberger is eerst op 13 september 2006 naar verweerder verzonden. Ten slotte is gebleken dat eiser niet onder medische behandeling staat. Ter onderbouwing van het beroep op de hardheidsclausule heeft eiser gronden aangevoerd die verband houden met zijn asielrelaas. Dit relaas is ongeloofwaardig geacht, hetgeen thans onherroepelijk vaststaat. Voorts kunnen asielgerelateerde gronden in het kader van de onderhavige procedure niet worden beoordeeld. De omstandigheden dat eiser hier te lande medische behandeling zou behoeven maar hier de financiële middelen niet voor zou hebben en dat hij geholpen wordt door de Werkgroep Opvang Uitgeprocedeerden, vormen evenmin grond om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste. Niet is gebleken dat de situatie van eiser verschilt van die van zoveel andere uitgeprocedeerde vreemdelingen. Voorts is eiser niet in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding en is in de asielprocedure geconcludeerd dat de gestelde Burundese nationaliteit van eiser ongeloofwaardig is. Gelet op het feit dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is, is met toepassing van artikel 7:3 van de Awb van het horen van eiser afgezien.
1.2. In het verweerschrift heeft verweerder nog opgemerkt dat eiser bij brief van 1 juni 2007 in de gelegenheid is gesteld om een toestemmingsformulier in te vullen, hetgeen een voorwaarde is om een onderzoek door het BMA op te starten. Gebleken is dat dit formulier bij gebreke van medische behandeling niet is ingevuld en evenmin is teruggezonden. Het verzoek om inzage in de wijze waarop de medische onderzoeken naar aanleiding van de Schipholbrand hebben plaatsgevonden kan in deze toelatingsprocedure geen zelfstandige betekenis hebben. Eiser heeft zich in bezwaar immers niet op vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de brief van 31 augustus 2008 beroepen. Derhalve wordt aan dit verzoek voorbijgegaan.
1.3. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat niet duidelijk is tegen welk onderdeel van de beschikking de beroepsgronden gericht zijn. Het is weliswaar slordig dat verweerder niet is tegemoetgekomen aan het verzoek om inzage in het medisch onderzoek, maar deze informatie kan alsnog worden verstrekt. Eiser heeft echter geen recente medische stukken overgelegd en niet in geschil is dat hij niet onder medische behandeling staat of heeft gestaan. Het feit dat eiser wel ondersteund wordt door een organisatie als “De Open Deur” bevestigt het standpunt van verweerder dat ook vreemdelingen die geen opvang hebben in staat worden geacht medische stukken te overleggen.
2.1. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - de volgende beroepsgronden tegen het bestreden besluit aangevoerd. Het bestreden besluit is ondeugdelijk gemotiveerd. Het blijft onder meer onduidelijk waarom verweerder blijft weigeren om zich te laten adviseren door het BMA. Daarnaast wordt ten onrechte niet ingegaan op eisers verzoek om inzage in de wijze waarop de medische onderzoeken destijds, na de Schipholbrand, hebben plaatsgevonden, terwijl eiser reeds een begin van bewijs omtrent zijn psychische klachten heeft geleverd. Verweerder heeft niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht.
2.2. Ter zitting heeft eiser de grond dat de hoorplicht zou zijn geschonden laten vallen. Het standpunt van verweerder dat eiser als gevolg van de Schipholbrand geen medische behandeling behoeft, is onvoldoende gemotiveerd. De enkele stelling dat dit zou blijken uit het feit dat hij niet voorkomt op de lijst van vreemdelingen met een indicatie voor nader onderzoek door het BMA is ontoereikend. Dat eiser niet onder de voorwaarden van de brief van 31 augustus 2006 zou vallen is een drogredenering van verweerder. Eiser heeft zijn klachten kenbaar gemaakt aan de medische dienst in het detentiecentrum, die dat weer heeft gemeld aan de IND. In ieder geval nadat eiser in september 2006 een medisch rapport had overgelegd had verweerder alsnog het BMA moeten inschakelen. Eiser wordt thans ondersteund met gesprekken bij kerkelijk centrum “De Open Deur”, maar is er niet in geslaagd medische behandeling te verkrijgen. Op verzoek worden door het centrum voor geestelijke gezondheid “De Meren” wel diagnoses voor vreemdelingen gesteld, maar alleen wanneer bekend is dat langdurig verblijf en financiering mogelijk is. Het besluit om niet de toestemmingsverklaring in te vullen is destijds genomen in overleg met eiser en de IND.
3.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over: a) een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd; b) een geldig document voor grensoverschrijding.
3.2. In de brief van 31 augustus 2006 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie aan de Tweede Kamer is aangegeven dat aan vreemdelingen die betrokken zijn geweest bij de Schipholbrand onder bepaalde voorwaarden door verweerder, met gebruikmaking van zijn discretionaire bevoegdheid, een verblijfsvergunning zal worden verleend. Zij dienen te voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
“- de vreemdelingen behoeven medische behandeling en hadden hun medische klachten op de dagtekening van de onderhavige brief gemeld bij de IND dan wel bij een medisch behandelaar;
- de behoefte aan medische behandeling blijkt uit een verklaring van de medisch behandelaar en de vreemdeling is voorts niet inmiddels zelf gestopt met de behandeling of door de behandelend arts genezen verklaard;
- de vreemdelingen bevonden zich op het moment van de brand, in de nacht van 26 op 27 oktober 2005, op Schiphol-Oost in vreemdelingenbewaring, dan wel in een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet 2000; en
- de vreemdelingen zijn op de dagtekening van de onderhavige brief niet uitgezet, of vrijwillig dan wel met onbekende bestemming vertrokken, waarmee zij zich aan de eventuele behandeling hebben onttrokken.”
Indien wordt voldaan aan deze voorwaarden geldt een vrijstelling van het mvv-, leges- en middelenvereiste en wordt terughoudend omgegaan met het paspoortvereiste.
3.3. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Voorts kan de Minister, ingevolge het vierde lid van artikel 3.71 van het Vb 2000, het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hierna: de hardheidsclausule).
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit zowel getoetst aan de cumulatieve voorwaarden die zijn neergelegd in de genoemde brief van 31 augustus 2006, als aan de hardheidsclausule. De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser aldus, dat deze gericht zijn tegen beide onderdelen van het besluit.
5. Verweerder stelt allereerst dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het speciale beleid van 31 augustus 2006 omdat niet aannemelijk is dat eiser medische behandeling behoeft en omdat hij niet onder medische behandeling staat. Daartoe overweegt verweerder dat eiser door een arts is onderzocht en desondanks niet op de lijst is geplaatst van personen die zijn geïndiceerd voor nader medisch onderzoek. Daarnaast stelt verweerder dat eiser zijn klachten niet tijdig heeft gemeld.
6. Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder er op onjuiste gronden van uit dat de medische klachten van eiser niet tijdig zijn gemeld. Blijkens het verslag van transcultureel psychotherapeut drs. Steinberger van 18 juli 2006 en ook ter zitting van de hoorcommissie van 16 juli 2007, heeft eiser verklaard dat hij zijn klachten kort na de brand heeft gemeld bij artsen in het detentiecentrum waarnaar hij was overgebracht. In het bestreden besluit is hieraan geen overweging gewijd en ter zitting is verweerder hier evenmin op ingegaan. Daar komt bij dat, naar de rechtbank aannemelijk acht, eiser zijn medische klachten in ieder geval op 13 juli 2006 aan drs. Steinberger heeft gemeld. Uit zijn verslag blijkt dat het onderzoek op die datum heeft plaatsgevonden in het detentiecentrum Zeist. De niet onderbouwde betwisting van de kant van verweerder is voor de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling. Voorts had eisers gemachtigde blijkens een telefoonnotitie van 16 juli 2007 (gedingstuk 83) al een verklaring gegeven voor het feit dat het verslag eerst in september 2006 is overgelegd, te weten dat de geplande zitting bij de rechtbank van 21 juli 2006 was verdaagd. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit evenmin in zijn overwegingen betrokken en ook ter zitting heeft verweerder niet duidelijk gemaakt waarom deze verklaring niet plausibel is. Bovendien volgt uit de brief van 31 augustus 2006 dat de medische klachten moesten zijn gemeld bij de IND óf bij een arts. Het enkele feit dat de stukken niet voor die datum aan de IND waren toegezonden is derhalve niet doorslaggevend voor de vraag of de klachten tijdig zijn gemeld. Het besluit is op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd.
7. De rechtbank is van oordeel dat ook het standpunt van verweerder, dat niet aannemelijk is dat eiser medische behandeling behoeft, de rechterlijke toets niet kan doorstaan. In zijn onderzoeksverslag concludeert drs. Steinberger dat eiser ten gevolge van de Schipholbrand lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, waarop onvoldoende en inadequaat is gereageerd. De stelling van verweerder dat geen meer recente medische gegevens zijn overgelegd kan niet afdoen aan deze conclusie. Verder is van belang dat ieder inzicht ontbreekt in het medisch onderzoek dat kort na de nacht van de brand bij eiser op initiatief van verweerder zou hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft zich beperkt tot de stelling, dat uit het feit dat eiser niet is geplaatst op de lijst van personen die voor nader onderzoek zijn doorgezonden naar het BMA, blijkt dat hij geen medische behandeling behoeft. Ondanks herhaalde verzoeken daartoe van eiser heeft verweerder ten aanzien van dit onderzoek geen nadere gegevens overgelegd. Verweerder heeft ter zitting voorts erkend dat het onzorgvuldig is dat geen gegevens met betrekking tot dit onderzoek zijn verstrekt. Een en ander in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op dit onderdeel onzorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd.
Gelet op op de herhaalde verzoeken van eiser tot inzage in die stukken in de loop van de procedure en op het tijdsverloop sinds overlegging van het verslag van drs. Steinberger, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder - ondanks zijn aanbod daartoe ter zitting - alsnog in de gelegenheid te stellen om de ontbrekende informatie te verstrekken.
8. Gelet op de conclusies in het enige beschikbare medische rapport acht de rechtbank het niet uitgesloten dat eiser voldoet aan de cumulatieve voorwaarden zoals gesteld in de brief van
31 augustus 2006. Voor zover in die brief de voorwaarde moet worden gelezen dat de daadwerkelijke behandeling van de medische klachten moe(s)t zijn aangevangen en dat deze ten tijde van het besluit voortduurt, overweegt de rechtbank dat eiser redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Naar eiser heeft gesteld en de rechtbank aannemelijk acht, wenst eiser wel behandeling van zijn klachten maar kan hij deze niet krijgen omdat hem de financiële middelen daartoe ontbreken. De rechtbank acht de stelling van verweerder dat centrum “De Open Deur” deze kosten voor zijn rekening zou nemen, gelet op de betwisting daarvan door eiser en het achterwege blijven van een nadere onderbouwing van de kant van verweerder, niet aannemelijk. Ook in zoverre is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
10. De rechtbank komt niet toe aan de beroepsgronden van eiser, gericht tegen het niet vrijstellen van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
11. Hieruit volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
13. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid van de Awb wijst de rechtbank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/13493
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 08/13494
- wijst het verzoek af;
In alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 290,-- (zegge: tweehonderdnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
27 november 2008.