ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5923

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/38882
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en belangenafweging bij kind met ernstige hartafwijking

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die op 30 oktober 2008 door de Staatssecretaris van Justitie aan eiser was opgelegd. Eiser, een vreemdeling van Burundese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij verzocht om opheffing van de bewaring en schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 november 2008, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H.A. Limonard. De gemachtigde overhandigde medische stukken die de ernst van de situatie van het zeer jonge kind van eiser aantoonden, dat lijdt aan een ernstige hartafwijking en intensieve behandelingen ondergaat. De ouders van de partner van eiser boden zich aan als garant voor de kosten van zijn levensonderhoud.

De rechtbank heeft in haar overwegingen het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld, gezien de medische situatie van zijn kind, zwaarder laten wegen dan het belang van de staat bij de handhaving van de maatregel. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat er geen uitzicht was op verwijdering van eiser en er alternatieve, minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken, vooral wanneer er kinderen met ernstige medische aandoeningen betrokken zijn. De rechtbank heeft hierbij ook gewezen op de voorwaarden waaronder vreemdelingenbewaring kan worden toegepast, en dat deze niet uitsluitend op basis van algemene overwegingen mag plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: Awb 08/38882
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Burundese nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. H.A. Limonard, advocaat te Leeuwarden.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 30 oktober 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
1.2. Eiser heeft hiertegen op 31 oktober 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 10 november 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen J. Kloosterman.
2. Rechtsoverwegingen
2.1. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat gelet op de medische problematiek van het kind van eiser en de garantstelling van de ouders van eisers partner verweerder dient te volstaan met een lichter middel.
2.2. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft hiertoe aangevoerd dat de feiten en omstandigheden in het onderhavige geval zich niet voor het opleggen van een lichter middel lenen. Hierbij is betrokken dat eiser na aanhouding op verdenking van een strafbaar feit is overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Voorts is van belang dat een voorwaarde om te komen tot een lichter middel is, dat de vreemdeling bereid is om vrijwillig terug te keren naar zijn land van herkomst. Eiser heeft echter verklaard Nederland niet te willen verlaten. Voorts is eiser niet verschenen voor een vertrekgesprek op 24 oktober 2008. Verder is redegevend dat eiser nimmer een procedure hier te lande heeft gevoerd met als doel gezinsvorming. Noch is gebleken dat het verblijf van eiser hier te lande een voorwaarde is voor het welzijn van zijn zoon.
2.3. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet gehouden heeft aan zijn vertrektermijn, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf en niet meewerkt aan vertrek uit Nederland door niet te verschijnen op uitnodiging van Dienst Terugkeer en Vertrek (DT en V).
2.5. Ingevolge paragraaf A6/5.3.3.3 kunnen er gronden zijn om de vreemdelingenbewaring niet of niet langer toe te passen, bijvoorbeeld indien:
- een betrouwbaar te achten particulieren of instanties zich schriftelijk garant stellen voor de onderbrenging van de vreemdeling gedurende de tijd dat nog over diens uitzetting moet worden beslist of verwijdering nog niet kan worden geëffectueerd;
- er geen uitzicht bestaat op dat de vreemdeling verwijderd kan worden;
- de vreemdeling aantoonbaar een vaste woon- of verblijfplaats heeft in Nederland;
- er een lichter middel toegepast kan worden (bijv. meldingsplicht).
Bewaring mag bovendien niet worden toegepast uitsluitend op basis van overwegingen van algemene aard. De bewaring moet gerelateerd zijn aan feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling. Steeds zal een zorgvuldige afweging moeten plaatsvinden tussen het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid en het individuele belang van de vreemdeling (zie A6/5.3.5).
2.6. Uit de stukken die de gemachtigde van eiser ter zitting heeft overhandigd is gebleken dat de ouders van de partner van eiser garant willen staan voor de kosten van het levensonderhoud van eiser. Tevens blijkt uit de medische stukken die zijn overgelegd de ernst van de situatie van het zeer jonge kind van eiser en het belang voor eiser en zijn kind, dat met een zeer ernstige hartafwijking kampt en op dit moment daarvoor zeer intensieve behandelingen en onderzoeken ondergaat, alsmede het belang van de partner van eiser, die blijkens de overgelegde rapporten van de gezinsarts en de behandelend kindercardioloog op dit moment – nu intensief onderzoek gaande is – de zorg voor het kind niet alleen aankan, dat eiser op dit moment bij zijn gezin kan zijn. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld gezien de ernst van de situatie op dit moment in redelijkheid dient te prevaleren boven het belang van de staat. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser (nog) niet veroordeeld is terzake een misdrijf.
2.7. Gezien het voorgaande is het beroep gegrond en is de rechtbank van oordeel dat de bewaring met ingang van heden onrechtmatig is. Er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
2.8. Wel acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij de waarde per punt € 322,- bedraagt; wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,- (zegge zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M. van der Werff als griffier op 11 november 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage) onder vermelding van ‘Hoger beroep vreemdelingenzaken’. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: