RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Utrecht.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 29 mei 2008 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd. Deze maatregel duurt tot op heden voort.
1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 1 oktober 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 13 oktober 2008. Eiser is aldaar niet verschenen, maar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen R.L.F. Zandbelt.
2.1. Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring reeds eerder heeft getoetst en dat daarbij is komen vast te staan dat de toepassing en tenuitvoer¬legging van de bewaring rechtmatig zijn. Derhalve staat thans slechts ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
2.2. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Naar aanleiding van de procedure betreffende de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft verweerder de grond van bewaring tot tweemaal toe omgezet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Nu verweerder tweemaal gebruik heeft gemaakt van de termijn als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, is de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt de uitspraak van deze voorzieningenrechter, nevenzittingsplaats Alkmaar, van 3 augustus 2004 (LJN: AR4494) overgelegd.
2.3. Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de omzettingen van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 hebben plaatsgevonden op verschillende gronden. Immers, de eerste omzetting had betrekking op het feit dat eiser rechtmatig verblijf had verkregen, wegens het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, terwijl de tweede omzetting heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het feit dat eiser bij uitspraak van deze voorzieningenrechter, nevenzittingsplaats Zutphen, van 25 september 2008 rechtmatige verblijf heeft verkregen. De uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, van 3 augustus 2004, waarnaar eiser verwijst ziet op een andere situatie.
2.4. In geschil is de rechtmatigheid van de categoriewijzigingen die hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt als volgt.
2.5. Eiser is op 29 mei 2008 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 25 juni 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, waarna een categoriewijziging heeft plaatsgevonden en de bewaring van eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 is voortgezet. Bij besluit van 27 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, waarna wederom een categoriewijziging heeft plaatsgevonden en de bewaring van eiser op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000 is voortgezet. Vervolgens heeft eiser op 27 juni 2008 bezwaar gemaakt tegen het afwijzende besluit van 27 juni 2008 en heeft hij tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, heeft bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op 29 september 2008, een voorlopige voorziening getroffen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder nogmaals de categorie gewijzigd. Thans duurt de bewaring van eiser voort op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
2.6. Ingevolge artikel 59, eerste lid, Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door verweerder in bewaring worden gesteld de vreemdeling die: a. geen rechtmatig verblijf heeft; b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h. Ingevolge artikel 59, vierde lid, Vw 2000 duurt bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan de voornemenprocedure van artikel 39, duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan zes weken.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat de stelling van eiser, inhoudende dat verweerder tijdens zijn inbewaringstelling niet tweemaal een categoriewijziging naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 heeft mogen laten plaatsvinden, niet opgaat. De eerste omzetting van 25 juni 2008 heeft plaatsgevonden wegens de omstandigheid dat eiser in afwachting was van de beslissing van verweerder op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 8, aanhef en onder f, Vw 2000), terwijl de tweede omzetting van 25 september 2008 heeft plaatsgevonden, omdat op grond van de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 25 september 2008 de uitzetting van eiser, in afwachting van de beslissing op zijn bezwaarschrift, achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift is beslist (artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het doel en de strekking van artikel 59, vierde lid, Vw 2000 dat in deze situatie de termijn, als bedoeld in dit artikel, opnieuw moet kunnen aanvangen. Daarbij overweegt de rechtbank dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling (Kamerstukken II 1999-2000, 26732, nr. 7, p. 201) met de in voornoemd artikel gestelde desbetreffende termijnen is bedoeld te waarborgen dat binnen vier, dan wel zes weken op de aanvraag wordt beslist, bij gebreke waarvan de bewaring wordt opgeheven. Deze termijnen dienen er toe onzekerheid voor de vreemdeling over de uitkomst van de procedure zo kort mogelijk te laten zijn. In het geval verweerder in een reguliere procedure in het kader van de aanvraag wel tot categoriewijziging over zou kunnen gaan doch, na afwijzing van die aanvraag, in het kader van het toegewezen verzoek om een voorlopige voorziening niet, zou er geen waarborg zijn dat er binnen de vastgestelde termijn zou worden beslist en zou de vreemdeling op dat punt in onzekerheid blijven verkeren. Gezien het voorgaande heeft verweerder, in het geval van eiser, niet in strijd met artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 59, vierde lid, Vw 2000 gehandeld.
2.8. Ten aanzien van de door eiser ter zitting overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, van 3 augustus 2004 overweegt de rechtbank dat deze uitspraak op een andere situatie betrekking heeft dan die waarin eiser zich bevindt. De uitspraak ziet immers op de situatie, waarin verweerder een asielaanvraag middels een besluit heeft afgewezen, welk besluit vervolgens is ingetrokken, waarna verweerder wederom afwijzend op de asielaanvraag heeft beslist. De rechtbank, nevenzittingsplaats Alkmaar, was in die situatie van oordeel dat verweerder de termijn als bedoeld in artikel 59, vierde lid, Vw 2000 reeds in een eerder stadium had verbruikt en een herhaald gebruik van deze termijn zich niet zou verhouden met de eenduidige tekst van dit artikellid. Zoals hierboven is aangegeven heeft de categoriewijziging in onderhavig geval echter niet plaatsgevonden in verband met één en hetzelfde besluitvormingstraject inzake de door eiser ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning regulier.
2.9. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van eiser niet onrechtmatig is en dat de voortduring hiervan gerechtvaardigd is. Het beroep is derhalve ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor het toekennen van schadevergoeding.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. A.S. Venema-Dietvorst en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.K. van Haren als griffier op 16 oktober 2008.
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.