RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 07/34865
Uitspraak
in het geding tussen:
[eiseres],
geboren op [1976],
van Mexicaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0403.11.0024,
eiseres,
gemachtigde mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam;
De Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. F. Croonen,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Op 13 december 2006 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 20 juni 2007 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 29 juni 2007 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 5 september 2007 ongegrond verklaard.
Bij brief van 7 september 2007 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 5 oktober 2007 en 15 juni 2008. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 26 juni 2008 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 3 juli 2008 heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Het beroep is wederom behandeld ter zitting van 7 oktober 2008. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit.
Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden is geen sprake indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat berust.
2.2 Aangezien blijkens onder meer het gestelde ter zitting niet in geschil is dat eiseres, in tegenstelling tot de situatie ten tijde van haar vorige procedure, voorafgaand aan de indiening van deze aanvraag gedurende vijf jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, is sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden in de zin van rechtsoverweging 2.1. Het bestreden besluit kan daarom door de rechtbank als een eerste besluit worden getoetst.
2.3 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder de verlening van de verblijfsvergunning heeft kunnen weigeren, omdat eiseres gedurende een bepaalde periode tijdens de vijf jaren direct voorafgaand aan de aanvraag een formeel beperkt verblijfsrecht heeft gehad.
2.4 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres in de periode van 1 juni 2006 tot 7 november 2006 een formeel beperkt verblijfsrecht had. Omdat deze periode uiteindelijk niet werd bestreken door een verblijfsvergunning kan deze periode niet meegerekend worden bij de berekening van de termijn van vijf jaren zoals bedoeld in artikel 21 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Omdat artikel 21 Vw 2000 een uitwerking is van artikel 3 Richtlijn 2003/109 van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (Richtlijn), verzet het interstatelijk vertrouwen met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn zich ertegen dat de vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend aan personen die niet vallen onder de Richtlijn. Eiseres heeft tegen het besluit van 24 november 2006, waarbij aan haar een verblijfsvergunning is verleend met ingang van 7 november 2006 geen rechtsmiddel aangewend zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Tenslotte stelt verweerder dat niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.5 Artikel 21 Vw 2000 bepaalt, voor zover van belang, dat, ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, Richtlijn, de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd slechts kan worden afgewezen indien de vreemdeling:
a. niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8;
b. in de periode, bedoeld onder a, verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, dan wel een formeel beperkt verblijfsrecht heeft gehad.
2.6 Uit het beleid van verweerder, zoals vastgelegd in paragraaf B1/7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) blijkt dat de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet wordt verleend aan een vreemdeling die niet gedurende vijf jaren onafgebroken en direct voorafgaand aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 Vw 2000. Volgens dit beleid laat de Richtlijn niet toe dat uitzonderingen worden gemaakt op de duur van het rechtmatig verblijf.
Uit paragraaf B1/7.1.2 Vc 2000 blijkt dat van een formeel beperkt verblijfsrecht bijvoorbeeld sprake is indien de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag om verlening, wijziging of verlenging van een verblijfsvergunning.
Van een formeel beperkt verblijfsrecht is bijvoorbeeld ook sprake hangende bezwaar of beroep tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen of wijzigen. Als de verblijfsvergunning uiteindelijk wordt verleend, geldt die periode (achteraf gezien) niet meer als formeel beperkt. Voor zover deze perioden uiteindelijk toch worden bestreken door een verblijfsvergunning tellen deze alsnog wel mee. Indien het verblijfsrecht formeel beperkt is, of is geweest in de periode van vijf jaar, wordt de aanvraag afgewezen. In het kader van de inherente afwijkingsbevoegdheid is geen ruimte om de status van langdurig ingezetene toe te kennen.
2.7 Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, Richtlijn is deze richtlijn niet van toepassing op onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven uitsluitend om redenen van tijdelijke aard, bijvoorbeeld als au pair of seizoensarbeider, of als gedetacheerd werknemer van een dienstverlener in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, of als verlener van grensoverschrijdende diensten, of in gevallen waarin hun verblijfsvergunning formeel beperkt is.
2.8 Niet in geschil is dat eiseres in de periode 1 juni 2006 tot 7 november 2006 rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder f, Vw 2000 en derhalve niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Nu de uiteindelijk verleende vergunning als ingangsdatum 7 november 2006 had is deze periode achteraf niet alsnog bestreken door een verblijfsvergunning.
2.9 Eiseres voert onder meer aan dat verweerder artikel 3, tweede lid, Richtlijn op onjuiste wijze heeft omgezet in nationaal recht.
2.10 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit beroepen op artikel 21 Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, Richtlijn, voor een deel onjuist is geïmplementeerd in artikel 21 Vw 2000. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de term ‘uitsluitend’ in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, Richtlijn, welke term mede betrekking heeft op de zinsnede ‘in gevallen waarin hun verblijfsvergunning formeel beperkt is’ in dit artikel, niet is overgenomen in artikel 21 Vw 2000. Daarbij komt dat artikel 21 Vw 2000 de term ‘verblijfsrecht’ gebruikt, terwijl het betreffende artikel in de Richtlijn het heeft over ‘verblijfsvergunning’. De stelling van verweerder dat uit het beleid blijkt dat met de zinsnede ‘in gevallen waarin hun verblijfsvergunning formeel beperkt is’ ook de situatie is bedoeld waarin een vreemdeling in afwachting is van het besluit op een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning kan niet worden gevolgd. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat in tegenstelling tot artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, Richtlijn, in onderdeel d van dit artikel wel expliciet de situatie is genoemd waarin iemand een verzoek om erkenning als vluchteling heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is gegeven.
2.11 Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, Richtlijn is inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en nauwkeurig. Aangezien de Richtlijn deels onjuist is geïmplementeerd, heeft het betreffende artikel naar het oordeel van de rechtbank rechtstreekse werking zodat eiseres zich op dit artikel kan beroepen.
2.12 Aangezien eiseres enkel gedurende de periode van 1 juni 2006 tot 7 november 2006 en derhalve niet ‘uitsluitend’ niet in het bezit was van een verblijfsvergunning is reeds daarom in haar geval geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, Richtlijn. Daarbij komt dat eiseres gedurende de periode van 1 juni 2006 tot 7 november 2006 niet in het bezit was van een formeel beperkte verblijfsvergunning, maar in afwachting was van een besluit op de door haar ingediende aanvraag. Het standpunt van verweerder dat de Richtlijn niet op eiseres van toepassing is kan reeds daarom niet worden gevolgd. Verweerder had aanleiding moeten zien terug te komen van het eerdere besluit.
2.13 Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. Hetgeen verder nog wordt aangevoerd behoeft geen bespreking.
2.14 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten wordt bepaald op € 966,- (1 punt voor de indiening van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen ter zitting).
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 5 september 2007;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het griffierecht ad € 143,= aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, voorzitter, mr. L.E.C. van Rijckevorsel-Besier en mr. W.J.B. Cornelissen, rechters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A. Korporaal-Wisman als griffier, op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.