RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummers:
AWB 08/38990 VRONTN
AWB 08/39108 VRONTN
uitspraak op de beroepen tegen de maatregelen van ophouding en bewaring op grond van artikel 50 en 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2008
[eiser], alias [alias 1], alias [alias 2], alias [alias], onbekende geboortedatum en nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. J. Hemelaar, advocaat te Leiden,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Verweerder heeft op 31 oktober 2008 aan eiser de maatregel van ophouding ex artikel 50, tweede lid, van de Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 1 november 2008 op grond van het bepaalde in artikel 93 van de Vw beroep ingesteld bij deze rechtbank en verzocht om toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 08/38990. Deze maatregel is opgeheven op 3 november 2008.
1.3 Verweerder heeft aansluitend aan de ophouding op 3 november 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.4 Eiser heeft hiertegen op 3 november 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw strekt dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder nummer Awb 08/39108. Deze maatregel is opgeheven op 5 november 2008
1.5 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 10 november 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 14 november 2008 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Bij brieven van 15 november 2008 en van 19 november 2008 hebben partijen toestemming gegeven voor verdere afdoening buiten zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 26 november 2008 gesloten.
2.1 Nu de maatregelen zijn opgeheven heeft eiser niet langer belang bij de rechterlijke toetsing van de vraag of de maatregelen dienen te worden opgeheven.
2.2 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw, voor zover thans van belang, kan de rechtbank, indien een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.3 Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de oplegging of tenuitvoerlegging van de maatregelen op enig moment in strijd met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
2.4 Eiser heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding toe te kennen. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, zodat de maatregelen van artikel 50 en 59 van de Vw niet ten aanzien van hem konden worden toegepast.
2.5 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Vw mag, indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
2.7 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser strafrechtelijk is aangehouden wegens het verstoren van een raadsvergadering van de gemeente Soest. Na afhandeling van het strafrechtelijk traject is eiser op 31 oktober 2008 overgedragen aan de vreemdelingendienst ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.8 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerder ten aanzien van eiser de bevoegdheid tot staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw niet heeft toegepast. Dit brengt met zich dat het vereiste dat ten tijde van een dergelijke staandehouding sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, zoals neergelegd in dit artikellid, niet gold. Eisers betoog dat ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, kan in zoverre dan ook niet slagen.
2.9 Voor zover eiser heeft beoogd aan te voeren dat bij zijn ophouding, als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw geen sprake was van (een redelijk vermoeden van) illegaal verblijf, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de Afdeling) van 29 juni 2001, JV 2001/209 volgt dat, indien de politie bij de uitoefening van haar taken de persoonsgegevens van een burger verifieert, steeds controle van de persoonsgegevens in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) plaatsvindt. De rechtbank gaat er in de onderhavige zaak echter van uit dat dit niet is gebeurd, nu eiser geen gegevens heeft verstrekt die in het VAS zouden kunnen worden gecontroleerd. Anders dan deze rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 16 augustus 2007, kenmerk Awb 07/31057 en 07/31096, mocht verweerder, nu de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser bij de strafrechtelijke aanhouding niet konden worden vastgesteld, daarin naar het oordeel van de rechtbank grond vinden voor het verrichten van nader onderzoek en mocht verweerder deswege tot ophouding overgaan. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen is overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 2 april 2007, JV 2007/232, en van 15 maart 2004, LJN: AO7160. Voor zover de desbetreffende persoon medewerking aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit weigert, mogen de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening worden gelaten. In het onderhavige geval ziet de rechtbank, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geen grond voor het oordeel dat deze gevolgen niet voor rekening van eiser mogen worden gelaten. De rechtbank concludeert dat verweerder tot ophouding van eiser mocht overgaan. Eisers enkele, niet nader onderbouwde stelling dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
2.10 Wat betreft eisers betoog dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw overweegt de rechtbank voorts als volgt. Bij voormelde uitspraak van 2 april 2007 heeft de Afdeling geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een persoon de Nederlandse taal uitstekend beheerst, niet met zich brengt dat verweerder reeds daarom had moeten aannemen dat deze persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en derhalve van uitzetting geen sprake kan zijn. De rechtbank sluit zich hierbij aan en voegt nog daaraan toe dat een ander oordeel tot het ongewenste gevolg zou kunnen leiden dat alleen personen die het Nederlands onvoldoende machtig zijn en/of een ‘niet-Nederlands’ uiterlijk hebben in het kader van de Vw hun vrijheid zou kunnen worden ontnomen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de bevoegdheid als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft ingeroepen en heeft gebruikt zonder enig redelijk doel, dan wel voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De rechtbank overweegt hierbij dat niet is gebleken dat een onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser niet heeft plaatsgevonden.
2.11 Eiser heeft betoogd dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden omdat eerst op 3 november 2008 de piketcentrale is ingelicht. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van overbrenging en ophouding van 31 oktober 2008 vermeldt dat eiser op 31 oktober 2008 voorafgaande aan het gehoor tijdens de ophouding om 10:15 uur een voorkeursadvocaat heeft genoemd, welke door de vreemdelingendienst op 31 oktober 2008 telefonisch en vervolgens per fax is ingelicht. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet kan worden gesteld dat het eerst op 3 november 2008 inlichten van de piketcentrale dient te leiden tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel.
2.12 Eiser heeft betoogd dat er onvoldoende redenen waren om zijn ophouding te verlengen. De rechtbank overweegt hierover dat ten tijde van de verlenging van de ophouding van eiser verweerder nog niet beschikte over voldoende gegevens ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser. Uit de stukken en verhandelde ter zitting blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder gedurende de ophouding onvoldoende inspanningen heeft verricht die een verlenging van de ophouding niet kunnen rechtvaardigen. Hierbij weegt de rechtbank mee dat, voor zover de desbetreffende persoon medewerking aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit weigert, de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening worden gelaten.
2.13 Ten aanzien van de stelling van eiser dat het besluit tot de verlenging van de ophouding onbevoegd is genomen, overweegt rechtbank dat uit het proces-verbaal van overbrenging en ophouding van 31 oktober 2008 blijkt dat het besluit is genomen door een inspecteur van politie, tevens hulpofficier van justitie. Voor zover al moet worden aangenomen dat de verlenging van de ophouding onbevoegd is genomen overweegt de rechtbank dat bij de afweging van alle belangen niet kan worden gesteld dat eiser hierdoor zodanig in zijn belangen is geschaad, dat de verlenging van de ophouding hierdoor onrechtmatig moet worden geacht. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat, zoals hierboven is overwogen, er voldoende gronden voor de verlenging van de ophouding bestonden.
2.14 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van ophouding ten aanzien van eiser in strijd is geweest met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van deze maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten. De stelling van eiser dat verweerder met de oplegging van de maatregel heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur is door eiser niet nader onderbouwd.
2.15 Voor wat betreft de oplegging van de maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 van de Vw overweegt de rechtbank het volgende.
2.16 Ten aanzien van het bestreden zicht op uitzetting overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de omstandigheid dat eiser niet meewerkte aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring geen sprake zou zijn geweest van zicht op uitzetting van eiser. Pas nadat na ingesteld onderzoek is gebleken dat er onvoldoende aanwijzingen waren om eiser als vreemdeling te beschouwen en er aldus ook geen sprake meer was van zicht op uitzetting bestond voor verweerder aanleiding om de maatregel op te heffen. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat verweerder de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet had mogen opleggen dan wel eerder had moeten beëindigen.
2.17 De rechtbank is voorts van oordeel dat de gronden de maatregel konden dragen. Eiser beschikte niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, had geen informatie verstrekt over een vaste woon- of verblijfplaats, was verdacht van het plegen van een misdrijf en had niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikte over voldoende middelen van bestaan.
2.18 Aldus is niet gebleken dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn geweest met de wettelijke vereisten.
2.19 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd is geweest met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten. Voor het oordeel dat verweerder de maatregel te lang heeft laten duren bestaat geen aanleiding, nu uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard blijkt dat de maatregel is opgeheven zodra uit door verweerder ingesteld onderzoek was gebleken dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om te veronderstellen dat eiser een vreemdeling was.
2.20 De beroepen dienen derhalve ongegrond verklaard te worden. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.21 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
verklaart de beroepen ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzitter, en mr. M.P. Glerum, en mr. K.J. Veenstra, leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.
De griffier: De voorzitter:
mr. P. Bruins-Langedijk mr. C.M. Dijksterhuis
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Deze uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.