ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5830

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/38982
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ophouding op grond van redelijk vermoeden van illegaal verblijf en detournement de pouvoir in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van ophouding van eiser, opgelegd op 31 oktober 2008 op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser, die onbekend was qua geboortedatum en nationaliteit, werd opgehouden na een strafrechtelijk voortraject. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid tot staandehouding niet is toegepast, waardoor het vereiste van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf niet gold. Eiser's betoog dat er geen redelijk vermoeden bestond, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat verweerder, gezien de onduidelijkheid over de identiteit van eiser, terecht tot ophouding is overgegaan. Eiser's stelling dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, werd niet onderbouwd en leidde niet tot een ander oordeel.

De rechtbank behandelt ook het betoog van eiser dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de beheersing van de Nederlandse taal niet automatisch betekent dat iemand de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder de bevoegdheid zonder redelijk doel heeft ingeroepen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank wijst erop dat er geen proceskosten aan de andere partij worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/38982 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2008
inzake
[eiser], alias [alias 1], alias [alias 2], onbekende geboortedatum en nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. J. Hemelaar, advocaat te Leiden,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 31 oktober 2008 aan eiser de maatregel van ophouding ex artikel 50, tweede lid, van de Vw opgelegd. Deze maatregel is opgeheven op 1 november 2008.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 1 november 2008 op grond van het bepaalde in artikel 93 van de Vw beroep ingesteld bij deze rechtbank en verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 10 november 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 14 november 2008 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Bij brieven van 15 november 2008 en van 19 november 2008 hebben partijen toestemming gegeven voor verdere afdoening buiten zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 26 november 2008 gesloten.
Overwegingen
2.1 Nu de maatregel van ophouding is opgeheven heeft eiser niet langer belang bij de rechterlijke toetsing van de vraag of deze maatregel dient te worden opgeheven.
2.2 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw, voor zover thans van belang, kan de rechtbank, indien een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.3 Daarvoor dient de vraag te worden beantwoord of de oplegging of tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment in strijd met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
2.4 Eiser heeft de rechtbank verzocht om schadevergoeding toe te kennen. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, zodat de maatregel van artikel 50 van de Vw niet ten aanzien van hem kon worden toegepast.
2.5 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Aan de orde is een beroep tegen de ophouding van eiser als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw.
2.7 Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Vw mag, indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, hij worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
2.8 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser strafrechtelijk is aangehouden wegens het verstoren van een raadsvergadering van de gemeente Soest. Na afhandeling van het strafrechtelijk traject is eiser op 31 oktober 2008 overgedragen aan de vreemdelingendienst ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.9 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verweerder ten aanzien van eiser de bevoegdheid tot staandehouding als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw niet heeft toegepast. Dit brengt met zich dat het vereiste dat ten tijde van een dergelijke staandehouding sprake moet zijn van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, zoals neergelegd in dit artikellid, niet gold. Eisers betoog dat ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond, kan in zoverre dan ook niet slagen.
2.10 Voor zover eiser heeft beoogd aan te voeren dat bij zijn ophouding, als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw geen sprake was van (een redelijk vermoeden van) illegaal verblijf, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de Afdeling) van 29 juni 2001, JV 2001/209 volgt dat, indien de politie bij de uitoefening van haar taken de persoonsgegevens van een burger verifieert, steeds controle van de persoonsgegevens in het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) plaatsvindt. De rechtbank gaat er in de onderhavige zaak echter van uit dat dit niet is gebeurd, nu eiser geen gegevens heeft verstrekt die in het VAS zouden kunnen worden gecontroleerd. Anders dan deze rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak van 16 augustus 2007, kenmerk Awb 07/31057 en 07/31096, mocht verweerder, nu de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser bij de strafrechtelijke aanhouding niet konden worden vastgesteld, daarin naar het oordeel van de rechtbank grond vinden voor het verrichten van nader onderzoek en mocht verweerder deswege tot ophouding overgaan. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2007, JV 2007/232, en van 15 maart 2004, LJN: AO7160. Voor zover de desbetreffende persoon medewerking aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit weigert, mogen de gevolgen daarvan in beginsel voor zijn rekening worden gelaten. In het onderhavige geval ziet de rechtbank, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, geen grond voor het oordeel dat deze gevolgen niet voor rekening van eiser mogen worden gelaten. De rechtbank concludeert dat verweerder tot ophouding van eiser mocht overgaan. Eisers enkele, niet nader onderbouwde stelling dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
2.11 Wat betreft eisers betoog dat verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw overweegt de rechtbank voorts als volgt. Bij voormelde uitspraak van 2 april 2007 heeft de Afdeling geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat een persoon de Nederlandse taal uitstekend beheerst, niet met zich brengt dat verweerder reeds daarom had moeten aannemen dat deze persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en derhalve van uitzetting geen sprake kan zijn. De rechtbank sluit zich hierbij aan en voegt nog daaraan toe dat een ander oordeel tot het ongewenste gevolg zou kunnen leiden dat alleen personen die het Nederlands onvoldoende machtig zijn en/of een ‘niet-Nederlands’ uiterlijk hebben in het kader van de Vw hun vrijheid zou kunnen worden ontnomen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder de bevoegdheid als bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft ingeroepen en heeft gebruikt zonder enig redelijk doel, dan wel voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De rechtbank overweegt hierbij dat niet is gebleken dat een onderzoek naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van eiser niet heeft plaatsgevonden.
2.12 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van ophouding ten aanzien van eiser in strijd is geweest met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van deze maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten. De stelling van eiser dat verweerder met de oplegging van de maatregel heeft gehandeld in strijd met het verbod van willekeur is door eiser niet nader onderbouwd.
2.13 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
2.14 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzitter, en mr. M.P. Glerum, en mr. K.J. Veenstra, leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.
De griffier: De voorzitter:
mr. P. Bruins-Langedijk mr. C.M. Dijksterhuis
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 van de Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.
Deze uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.