ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5828

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753134-05 Kenmerk RK: 08/373
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van raadsman en raadsvrouw in strafzaak tegen gezinsvoogd

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 december 2008 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een gezinsvoogd, die verzocht om vergoeding van de kosten van haar raadsman en raadsvrouw ten laste van de Staat. De verzoekster was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waarbij haar werd verweten dat zij als gezinsvoogd niet de nodige maatregelen had getroffen, wat leidde tot de dood van een driejarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster niet duidelijk heeft gemaakt of en in hoeverre de kosten daadwerkelijk voor haar rekening zouden komen. De kosten waren door haar werkgever, Bureau Jeugdzorg (BJZ), voorgeschoten, en de rechtbank kon niet concluderen dat deze kosten uiteindelijk door verzoekster zouden moeten worden vergoed. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat de kosten daadwerkelijk ten laste van haar kwamen. De rechtbank oordeelde dat de gemaakte kosten deels verband hielden met de belangen van BJZ zelf, en niet uitsluitend met die van verzoekster. De rechtbank concludeerde dat verzoekster had moeten aantonen welke kosten voor haar rekening kwamen, en dat zij dit had nagelaten. Daarom was er geen grond voor toekenning van de gevraagde vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/753134-05
Kenmerk RK: 08/373
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te Amsterdam,
Van der Helstplein 3 (Postbus 51143, 1007 EC), ten kantore van haar advocaten
mr. B. Roodveldt en mr. S. Burmeister,
ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 8 februari 2008, strekkende tot een vergoeding ten laste van de Staat van de kosten van haar raadsman en raadsvrouw tot een bedrag van in totaal € 238.510,76, vermeerderd met een bedrag van in totaal € 540,00 in verband met de kosten van het opstellen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift.
Bij brief van 31 maart 2008 is het verzoek gewijzigd in die zin dat de gevraagde vergoeding met betrekking tot de kosten van de raadsman en raadsvrouw is verminderd tot een bedrag van in totaal € 211.695,57.
In raadkamer heeft mr. Roodveldt de gevraagde vergoeding in verband met de kosten van het opstellen en behandelen van het onderhavige verzoekschrift verhoogd tot een bedrag van in totaal € 2.000,00.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 4 november 2008 het verzoek in raadkamer behandeld.
Verzoekster, bijgestaan door mrs. Roodveldt en Burmeister, is in raadkamer gehoord.
De officier van justitie, mr. N.H. Vogelenzang, heeft in raadkamer primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Zij heeft hiertoe aangevoerd, kort samengevat, dat de advocaatkosten waarvan vergoeding wordt verzocht niet ten laste van verzoekster zijn gekomen. De facturen ter zake van de kosten van de raadslieden zijn verstuurd naar Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZ) en zijn ook voldaan door BJZ.
Subsidiair heeft de officier van justitie geconcludeerd tot matiging van de gevraagde vergoeding van de kosten van de raadsman en de raadsvrouw, en wel tot het bedrag van de werkelijk in het kader van de strafzaak tegen verzoekster gemaakte kosten.
Verloop van de zaak
Aan verzoekster was tenlastegelegd dat zij, werkzaam als gezinsvoogd bij BJZ, heeft nagelaten maatregelen te treffen, als gevolg waarvan een driejarig meisje, [S], is overleden. Subsidiair was dit feit tenlastegelegd als het nalaten maatregelen te treffen tengevolge waarvan [S] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Bij het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis van 16 november 2007 is verzoekster vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit.
Beoordeling van het verzoek.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot behandeling van het verzoek.
Het verzoek is tijdig ingekomen.
Ingevolge artikel 591a, eerste en tweede lid, Sv wordt, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, aan de gewezen verdachte uit 's Rijks kas een vergoeding toegekend voor de schade welke zij tengevolge van tijdverzuim door het gerechtelijk vooronderzoek en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Bij de in de artikelen 591 en 591a Sv geregelde vergoedingen gaat het, blijkens de wetsgeschiedenis en jurisprudentie, om die kosten en schade, die werkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen of welke door haar zijn geleden.
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat in het begin van de strafprocedure tegen haar, toen bekend werd dat zij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, haar werkgever, BJZ, heeft aangeboden om, bij wijze van voorschot, de advocaatkosten te betalen. Bij deze beslissing zag BJZ ook een eigen belang, nu de naam van BJZ in het geding was en de organisatie als geheel eveneens in zwaar weer kwam te verkeren. In een later stadium zou worden bezien hoe de terugbetaling geregeld zou worden.
Uit de aan het verzoekschrift gehechte productie 7, inhoudende declaraties van mrs. Roodveldt en Burmeister, blijkt dat de declaraties zijn geadresseerd aan BJZ. Uit de op 1 april 2008 door de rechtbank van verzoekster ontvangen stukken, te weten kopieafschriften van de girorekening van het kantoor van verzoeksters advocaten blijkt voorts dat deze declaraties zonder enige uitzondering door BJZ zijn voldaan. Verzoekster heeft tot op de dag van vandaag geen terugbetalingen aan haar werkgever verricht. Volgens verzoekster zijn er nooit schriftelijke afspraken gemaakt met betrekking tot het dragen van de uiteindelijke kosten. Inmiddels is er een nieuwe Raad van Bestuur bij BJZ aangetreden. Met deze nieuwe Raad van Bestuur is nog niet gesproken over de uiteindelijke betaling van kosten.
De afspraken tussen BJZ en verzoekster over de betaling van de kosten als voorschot zijn niet schriftelijk bevestigd. Ervan uitgaande dat deze afspraken indertijd wel zijn gemaakt, is het de vraag of bij de huidige stand van zaken wel aangenomen kan worden dat verzoekster uiteindelijk alle kosten aan haar werkgever zal hebben terug te betalen en dus alle kosten draagt.
Bij het vorderen van de strafprocedure tegen verzoekster is deze procedure steeds complexer geworden en is er, blijkens de door verzoekster overgelegde urenspecificaties, veelvuldig door haar raadslieden met BJZ over de strafzaak overlegd en zijn zij ook werkzaamheden ten behoeve van BJZ gaan verrichten. Het ligt voor de hand dat de door de raadslieden gemaakte kosten in elk geval gedeeltelijk door BJZ zullen worden gedragen, nu de door de raadslieden verrichte werkzaamheden voor een deel betrekking hebben gehad op behartiging van de belangen van het Bureau Jeugdzorg zelf, en niet -primair- op die van verzoekster.
Op dit moment is alleen zeker dat BJZ alle advocaatkosten heeft betaald, en dus tot op heden deze kosten draagt, De rechtbank neemt verder aan dat het in eerste instantie de bedoeling was dat verzoekster de door BJZ betaalde advocaatkosten later zou gaan terugbetalen. Gelet op de ontwikkelingen in de strafzaak, waarbij de rol van BJZ ter discussie werd gesteld en de raadslieden ook de belangen van BJZ zijn gaan behartigen, alsmede de omvang van de kosten, kan niet worden aangenomen dat verzoekster alle opgevoerde kosten aan haar werkgever zal hebben te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank had verzoekster de kosten in haar strafzaak en de kosten die ten behoeve van haar werkgever zijn gemaakt, behoren uit te splitsen. Alleen eerstbedoelde kosten kunnen immers in deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen. Vervolgens had het op de weg van verzoekster gelegen om duidelijk te maken of en zo ja, tot welk bedrag de kosten uiteindelijk voor haar rekening zouden zijn. Nu zij dit heeft nagelaten kan de rechtbank niet tot de vaststelling komen dat uiteindelijk de opgevoerde kosten -al dan niet gedeeltelijk- werkelijk ten laste van verzoekster komen.
Voor toekenning van een vergoeding voor de kosten van het opstellen en behandelen van het verzoekschrift acht de rechtbank, in het licht van het voorgaande, evenmin gronden van billijkheid aanwezig.
Het verzoek zal worden afgewezen.
Beslissing.
De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te 's-Gravenhage door mrs. H.P.M. Meskers, voorzitter, C. Royakkers en drs. C.O.W. Dubbelman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2008.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.