ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5802

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/41819
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van mvv-vereiste en hardheidsclausule in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Chinese vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie over de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres had een aanvraag ingediend met als doel verblijf bij haar echtgenoot in Nederland, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres voerde aan dat de Chinese autoriteiten niet zouden meewerken aan haar terugkeer naar China, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat verweerder niet in redelijkheid aan het mvv-vereiste had kunnen vasthouden. De rechtbank benadrukte dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten en dat zij niet had aangetoond dat zij al het mogelijke had gedaan om een paspoort of vervangend reisdocument te verkrijgen.

De rechtbank overwoog verder dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij een gezinsleven in Nederland heeft opgebouwd, terwijl niet duidelijk was of zij hier mocht blijven. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de Nederlandse Staat uitviel, gezien het belang van handhaving van het mvv-vereiste in het kader van een restrictief toelatingsbeleid. Eiseres had ook geen uitzonderlijke omstandigheden aangevoerd die een vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de afwijzing van de verblijfsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 06/41819, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres] , wonende te Dordrecht, eiseres,
gemachtigde: mr. C.J. van der Waarde, advocaat te Zwijndrecht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 januari 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna evenals de Staatssecretaris van Justitie aan te duiden als verweerder) afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij echtgenoot’.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 februari 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 augustus 2006 beroep ingesteld.
De zaak is op 2 september 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen P.N. Kuipers, tolk.
Verder is ter zitting verschenen [echtgenoot] , de echtgenoot van eiseres.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 (van de Vw 2000) worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.1.2. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.1.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven.
Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2.2. Het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit van 20 januari 2006. In het bestreden besluit heeft verweerder, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende overwogen.
Eiseres is niet in het bezit van een geldige mvv. Vrijstelling van het mvv-vereiste wordt slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen verleend. Dat eiseres kinderen heeft, stelt haar niet automatisch vrij van het mvv-vereiste. Er zijn verschillende mogelijkheden om de kinderen in Nederland op te laten vangen gedurende de afwezigheid van eiseres. Zo heeft de echtgenoot van eiseres aangegeven dat hij kennissen heeft in Nederland waar de kinderen wellicht zouden kunnen verblijven. Daarnaast is het mogelijk de kinderen tijdelijk mee te nemen naar China. Voor zover eiseres stelt dat zij in China nergens kan verblijven, wordt overwogen dat niet wordt ingezien waarom eiseres en haar kinderen niet tijdelijk in bijvoorbeeld een hotel zouden kunnen verblijven.
2.2.2. In het verweerschrift heeft verweerder, kort samengevat, naar voren gebracht dat niet is gebleken dat eiseres al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een paspoort. Als eiseres zich op het standpunt stelt dat zij buiten haar schuld niet naar China kan afreizen, kan zij dit aan de orde stellen in een daartoe geëigende procedure.
Eiseres is haar relatie met referent aangegaan toen haar verblijfsrecht niet onomstreden was en de twee kinderen zijn geboren toen haar verblijfsrecht niet onomstreden was dan wel tijdens illegaal verblijf. De gevolgen van deze keuze moeten geheel voor haar rekening en risico komen. Het is derhalve aan eiseres en haar echtgenoot om te bepalen hoe zij de periode overbruggen die is gemoeid met het aanvragen van een mvv.
Dat eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste levert geen schending op van artikel 8 van het EVRM. De belangenafweging is terecht niet in het voordeel van eiseres uitgevallen. In dit kader wordt veel gewicht toegekend aan het belang van de Nederlandse Staat bij handhaving van het mvv-vereiste met het oog op een restrictief toelatingsbeleid. Het niet vrijstellen van het mvv-vereiste betekent niet dat eiseres het uitoefenen van het het familie- en gezinsleven hier te lande nimmer zal worden toegestaan.
2.2.3. Ten slotte heeft verweerder naar voren gebracht dat het ter zitting door eiseres gedane beroep op de uitspraak van 31 januari 2006 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) inzake Rodrigues da Silva en Hoogkamer (JV 2006, 90) ter bescherming van de goede procesorde buiten beschouwing moet blijven. Subsidiair heeft verweerder gemotiveerd betoogd dat de betreffende zaak niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak.
2.3. de gronden van beroep
Eiseres heeft, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiseres probeert al jaren tevergeefs om documenten te krijgen waarmee zij kan terugreizen naar China. Het aanvragen van een Chinees paspoort heeft echter geen enkele zin. Als men langer dan vijf jaar weg is uit China, wordt dat niet verstrekt. Eiseres is als minderjarig kind naar Nederland meegenomen en bij een landgenoot gebracht, waar zij voor kost en inwoning moest werken. Eiseres verblijft al jaren in Nederland. Zij is getrouwd en heeft twee kinderen, haar echtgenoot kan het gezin onderhouden. Eiseres wil hier in alle rust voor haar gezin zorgen, zodat haar kinderen als gewone Nederlandse kinderen kunnen opgroeien en niet als verschoppelingen door het leven moeten. Ook een verblijf in China gedurende drie maanden levert een schending op van artikel 8 van het EVRM. Eiseres doet in dit verband een beroep op de uitspaak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 16 maart 2007 (LJN BA1059). Ter zitting heeft eiseres gewezen op de uitspraak van 31 januari 2006 van het EHRM inzake Rodrigues da Silva en Hoogkamer. Het oudste kind is leerplichtig en haar echtgenoot moet voltijds werken om aan het inkomensvereiste te blijven voldoen, zodat hij niet voor de kinderen kan zorgen. De kinderen van eiseres kunnen slechts twee tot drie dagen bij kennissen van haar echtgenoot verblijven. In China kan eiseres niet in haar levensonderhoud voorzien en een hotel kan zij niet betalen. Het is onredelijk dat eiseres wel in Nederland heeft mogen trouwen zonder papieren, maar niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Als eiseres in aanmerking was gekomen voor verblijfsaanvaarding op grond van het generaal pardon, zou het mvv-vereiste niet zijn tegengeworpen.
2.4. beoordeling
2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 26 juni 2003 (JV 2003/357) en 9 december 2003 (JV 2004/63), komt verweerder bij de toepassing van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 een ruime beoordelingsmarge toe en kan toepassing van deze hardheidsclausule beperkt blijven tot zeer uitzonderlijke gevallen. De weigering van verweerder om in een bepaald geval toepassing te geven aan die clausule zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. Gelet op deze jurisprudentie staat ter beoordeling van de rechtbank of verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toepassing van artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 in het geval van eiseres geen onbillijkheid van overwegende aard oplevert en of dit standpunt in het bestreden besluit deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende.
2.4.2. De verwijzing van eiseres naar de regeling met betrekking tot het zogenoemde generaal pardon bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid aan het mvv vereiste heeft kunnen vasthouden. De rechtbank stelt voorop dat deze regeling na het bestreden besluit tot stand is gekomen. Bovendien is namens eiseres ter zitting desgevraagd verklaard dat zij niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van een vergunning tot verblijf in het kader van het generaal pardon. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat de regeling met betrekking tot het generaal pardon onredelijke elementen heeft en daarom aanpassing behoeft, laat dit de rechtmatigheid van het bestreden besluit evenzeer onverlet, reeds omdat het bestreden besluit en niet de regeling ter toetsing voorligt.
2.4.3. Het betoog van eiseres dat de Chinese autoriteiten niet zullen meewerken aan een al dan niet tijdelijke terugkeer naar China leidt evenmin tot de slotsom dat verweerder niet in redelijkheid aan het mvv-vereiste heeft kunnen vasthouden. Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiseres al het mogelijke heeft gedaan om in het bezit te komen van een paspoort of een vervangend reisdocument. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiseres verklaard dat zij zich nimmer tot de Chinese autoriteiten heeft gewend ter verkrijging van documenten. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat dit redelijkerwijs niet van eiseres kon worden verlangd. Eiseres heeft een eigen verantwoordelijkheid om het redelijkerwijs mogelijke te doen ter verkrijging van reisdocumenten. Zelfs als zou worden aangenomen dat de Chinese autoriteiten in 2006 en de jaren daarvoor bijna nooit documenten hebben verstrekt aan Chinese burgers die naar eigen zeggen niet over documenten beschikten, betekent dit niet dat een poging daartoe ten tijde hier van belang bij voorbaat kansloos was. De na het bestreden besluit ontstane situatie voor wat betreft de afgifte van laissez passers door de Chinese autoriteiten is rechtens niet relevant, omdat de rechtmatigheid van het bestreden besluit moet worden beoordeeld op basis van de destijds bestaande situatie.
2.4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij een gezinsleven in Nederland heeft opgebouwd, terwijl niet duidelijk was of zij hier zou mogen blijven. Mede gelet hierop heeft verweerder er op kunnen wijzen dat de zorg voor haar kinderen gedurende haar terugkeer naar China voor het aanvragen van een mvv de eigen verantwoordelijkheid is van eiseres en haar echtgenoot. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in het geheel geen mogelijkheden zijn om de kinderen mee te nemen naar China of in Nederland tijdelijk door haar echtgenoot, eventueel ondersteund door derden, op te vangen. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat zij zich in China zelfs niet tijdelijk staande zal kunnen houden.
Dat de burgemeester van Dordrecht eiseres toestemming heeft verleend om in Nederland te trouwen, betekent niet dat verweerder niet aan het mvv-vereiste mag vasthouden.
2.4.5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld haar uitspraak van 9 november 2007 (LJN BB8353), zal het tegenwerpen van het mvv-vereiste slechts in uitzonderlijke gevallen een schending van artikel 8 van het EVRM opleveren, omdat de verplichting Nederland te verlaten in beginsel slechts tijdelijk van aard is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres dergelijke uitzonderlijke omstandigheden niet gesteld.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van 31 januari 2006 van het EHRM kan haar niet baten. In de betreffende zaak was het kind van de vreemdeling duidelijk ouder dan de kinderen van eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Voorts waren de ouders van het kind in de betreffende zaak gescheiden, was het gezag over het kind toegekend aan de Nederlandse vader en was er een omgangsregeling getroffen. Deze naar het oordeel van het EHRM bijzondere omstandigheden doen zich in het geval van eiseres niet voor. Ook overigens is niet gebleken dat de feiten en omstandigheden in de betreffende zaak zozeer vergelijkbaar zijn met die in de onderhavige zaak dat op grond van de uitspraak van 31 januari 2006 van het EHRM moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van 16 maart 2007 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, faalt reeds omdat de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld dat verweerder in de betreffende zaak mocht vasthouden aan het mvv-vereiste.
2.4.6. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 21 oktober 2008
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.