Eerste afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser 1] en [eiser 2], thans wonende te [plaats 1] respectievelijk [plaats 2], eisers,
de raad der gemeente Reeuwijk, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 11 december 2006, verzonden op 21 december 2006, heeft verweerder het verzoek van eisers om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO) afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 11 april 2007, het hiertegen door eisers gemaakte bezwaar in eerste instantie gegrond verklaard, maar onder overneming van de aanvulling van de brief van Sargas van 12 juli 2007 alsnog ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 23 oktober 2007, ingekomen bij de rechtbank op 25 oktober 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eisers hebben hierop bij brief van 28 januari 2008 gereageerd.
Het beroep is op 15 september 2008 ter zitting behandeld.
Eiser [eiser 1] is in persoon verschenen, bijgestaan door [...].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [...].
Ingevolge artikel II, eerste lid, van de Wet van 8 juni 2005 tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten, Stb. 2005, 305) blijft artikel 49 van de WRO, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, zijnde
1 september 2005, van toepassing op aanvragen om vergoeding van schade die vóór dat tijdstip zijn ingediend.
Aangezien de aanvraag is ingekomen op 18 januari 2005, is in dit geval het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 september 2005.
Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Eisers zijn sedert 4 februari 2004 eigenaar van een perceel aan de [adres 1a] te [plaats 3]. Op dit perceel hebben eisers een bedrijfspand met bovenwoning laten bouwen. In week 4 van 2004 heeft de gemeente Reeuwijk de aanvraag om bouwvergunning voor een bedrijfsgebouw aan de [adres 1b], naast het perceel van eisers, gepubliceerd.
Eisers stellen in hun verzoek schade te hebben geleden ten gevolge van de bij besluit van 17 augustus 2004 met toepassing van artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan 'Bedrijfsterrein Reeuwijk-Brug 1991', waardoor de bouw van een bedrijfshal ten behoeve van de verkoop en opslag van vuurwerk naast hun pand mogelijk is geworden. Zij hebben gesteld ten gevolge van de aanwezigheid van vuurwerk schade in de vorm van waardevermindering van hun onroerend goed tot 30% te ondervinden.
In het advies van 13 september 2006 heeft bureau Sargas planschadeadvies (hierna: Sargas), als schadebeoordelingscommissie optredend, geadviseerd het verzoek af te wijzen wegens het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de vrijstelling en de schadefactor gevaar.
De Commissie voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2007 (LJN:BA2232) en van 20 december 2006 (LJN:AZ4805) afgeleid dat dit oorzakelijke verband wel aanwezig is en heeft geadviseerd de bezwaren van eisers gegrond te verklaren, omdat het advies van Sargas niet volledig is, niet op alle onderdelen juist en niet voldoende onderbouwd is.
Sargas is blijkens de aanvullende reactie hierop van 12 juli 2007 van mening dat gevaarzetting geen direct gevolg is van het vrijstellingsbesluit, maar van feitelijk handelen en het niet voldoen aan het van toepassing zijnde Vuurwerkbesluit. Beperking van de verkoop vloeit volgens Sargas voort uit het Vuurwerkbesluit. Subjectieve gevoelens mogen blijkens de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007 bij planschadebeoordelingen geen rol spelen, aldus Sargas.
Eisers hebben gesteld dat verweerder, zich baserend op het advies en de aanvullende reactie van Sargas, zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van gevaarzetting ten gevolge van feitelijk handelen en niet het gevolg is van het vrijstellingsbesluit. Er is immers vrijstelling verleend voor het oprichten van een bedrijfspand met daarin ruimte voor de verkoop en opslag van vuurwerk. Dat in dit geval een milieuvergunning is vereist wordt veroorzaakt door de hoeveelheid vuurwerk die wordt opgeslagen. De door Sargas genoemde uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2007 heeft volgens eisers geen betrekking op een vergelijkbare situatie. Daarnaast achten eisers het vreemd dat verweerder zowel het advies van de commissie als het tegengestelde advies van Sargas tot de zijne heeft verklaard. Zij stellen zich op het standpunt dat verweerder uitsluitend het advies van de commissie had moeten volgen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO moet in de eerste plaats worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologisch regime waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, waardoor hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Niet bepalend is daarbij hoe de feitelijke situatie onder het voorheen geldende planologische regime was, maar hetgeen onder dat regime maximaal was toegestaan.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Bedrijfsterrein Reeuwijk-Brug 1991'. Aan de gronden waarop het bouwplan betrekking heeft, is blijkens de bestemmingsplankaart de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden (s) standplaatsen' gegeven. In artikel 5, eerste lid van de planvoorschriften is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor de plaatsing van maximaal vier woonwagens met de daarbij behorende sanitaire voorzieningen en bijgebouwen ten behoeve van op het bedrijfsterrein bevestigde bedrijven. Ingevolge artikel 5, tweede lid, zijn op deze gronden onder meer woonwagens en gebouwen, geen woonwagens zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Blijkens de zich onder de gedingstukken bevindende bouwvergunning van 17 augustus 2004 is onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfspand met daarin ruimte voor de verkoop en opslag van vuurwerk op het perceel Edisonstraat 9.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 8 december 2005 in het geding tussen eiser
[eiser 1] en het college van burgemeester en wethouders van Reeuwijk inzake de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van onderhavig bedrijfspand, zaaknummer AWB 05/1017 WRO, overwogen dat dit bouwplan een bedrijfspand betreft op een bedrijventerrein dat voldoet aan de strekking van de thans geldende - alsmede de toekomstige - hoofdbestemming 'Bedrijfsdoeleinden'. Daarnaast is in die uitspraak geoordeeld dat er op onderdelen strijd met het geldende bestemmingsplan bestaat. Zo is het bouwplan niet in overeenstemming met de hoofdbestemming voor zover bedrijven die vallen in categorie 1, 2 en 3 van de lijst van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan; een bedrijf dat deels wordt gebruikt voor de opslag van vuurwerk komt op die lijst immers niet voor. Er bestaat voorts strijd met het bestemmingsplan omdat het bouwplan is gesitueerd op gronden die - gelet op de toelichting op het huidige bestemmingsplan - bestemd zijn voor kermis-exploitatiebedrijven met de daarbij behorende huisvesting van de exploitanten.
Gelet op deze uitspraak staat, anders dan ter zitting namens verweerder is gesteld, naar het oordeel van de rechtbank vast dat met het vrijstellingsbesluit van 17 augustus 2004 de verkoop en opslag van vuurwerk op de naast eisers perceel gelegen gronden mogelijk is geworden, hetgeen op grond van het bestemmingsplan 'Bedrijfsterrein Reeuwijk-Brug 1991' ter plaatse niet mogelijk was.
De rechtbank kan verweerder niet volgen waar deze van oordeel is dat de opslag en verkoop van vuurwerk geen waardedrukkend effect kan hebben op de onroerende zaak van eisers. Verweerder stelt in navolging van Sargas dat zich geen gevaar kan verwezenlijken voor de onroerende zaak van eisers zolang de voor opslag en verkoop van vuurwerk geldende milieuregels worden nageleefd. Sargas heeft evenwel in haar advies noch de aanvullende reactie van 12 juli 2007 beargumenteerd waarom dit uit de bedoelde regels voortvloeit. Integendeel stelt Sargas in haar advies dat zich gevaar kán voordoen en stelt verweerder in zijn verweerschrift dat de kans op een ongeluk (...) uitermate klein [is]. Daarmee erkent verweerder de aanwezigheid van brand- en ontploffingsrisico, ook bij naleving van de regels. Voor zover verweerder, kennelijk subsidiair, van oordeel is dat het om subjectieve gevoelens van gevaar gaat kan de rechtbank dat evenmin volgen.
Dat de opslag niet gedurende het gehele jaar zal plaatsvinden maakt evenmin iets uit, omdat planologisch geen beperking in de tijd aan de opslag is gesteld en daarmee het gevaar als zodanig niet wordt weggenomen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een planologische verslechtering. Gelet hierop ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke motivering. Voorts staat vast dat verweerder heeft verzuimd nader onderzoek te doen naar de door eisers eventueel geleden schade, zodat het bestreden besluit tevens niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen
Nu niet is gebleken van kosten die daarvoor in aanmerking komen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de gemeente Reeuwijk aan eisers het door hen betaalde griffierecht, te weten € 143,-, vergoedt.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. S. Verheijen, mr. J.L. Verbeek en mr. D.R. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.