ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5669

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/9268 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete bij niet indienen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en verwijtbaarheid van de adviseur

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de oplegging van een verzuimboete aan eiser wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De inspecteur van de Belastingdienst had aan eiser een verzuimboete van € 567 opgelegd, welke later werd verminderd tot € 113 na bezwaar. Eiser stelde dat hij geen verwijt kon worden gemaakt, omdat hij zijn administratie had uitbesteed aan administratiekantoor [X], dat hem niet goed had bijgestaan. De rechtbank oordeelde dat voor het opleggen van de verzuimboete geen opzet of schuld vereist is, en dat het niet relevant is aan wiens opzet of schuld de boete te wijten is. Eiser had de verantwoordelijkheid om te controleren of zijn adviseur zijn werkzaamheden correct uitvoerde, vooral gezien zijn eerdere ervaringen met verzuimboeten.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet kon aantonen dat er sprake was van afwezigheid van alle schuld. Eiser had de post van de Belastingdienst direct aan [X] gegeven zonder deze te controleren, wat hem niet vrijstelde van zijn verplichtingen. De rechtbank verwierp ook het beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de vernietiging van een eerdere verzuimboete voor 2005 niet automatisch betekende dat de boete voor 2004 ook vernietigd zou worden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van belastingplichtigen om hun fiscale verplichtingen serieus te nemen, ook wanneer zij hun administratie uitbesteden aan derden. De rechtbank bevestigde dat de inspecteur niet verplicht is om schuld bij de belastingplichtige te bewijzen bij verzuimboeten, wat de drempel voor het opleggen van dergelijke boetes verlaagd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/9268 IB/PVV
Uitspraakdatum: 13 oktober 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2004 (dagtekening 4 april 2007, aanslagnummer [nummer]) een verzuimboete van € 567 opgelegd.
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 november 2007 de verzuimboete verminderd tot € 113.
1.3. Eiser heeft bij brief van 20 december 2007, door de rechtbank ontvangen op
4 december 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiser. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2008 te 's-Gravenhage. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [C].
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Het aan eiser uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 (hierna: de aangifte) moest voor 1 april 2005 worden ingediend. Aan eiser is geen uitstel verleend voor de indiening van de aangifte. Op 1 september 2005 is eiser aangemaand de aangifte voor 1 oktober 2005 te doen.
2.2. Omdat de aangifte niet (tijdig) is ingediend heeft verweerder de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2004 ambtshalve vastgesteld en heeft hij de verzuimboete wegens het niet doen van de aangifte opgelegd.
2.3. Eiser liet tot omstreeks oktober/november 2006 zijn administratie en zijn belastingaangiften verzorgen door administratiekantoor [X]. Sinds oktober/november 2006 wordt eiser bijgestaan door zijn huidige gemachtigde.
2.4. Aan eiser zijn voor de jaren 1999, 2000 en 2002 eveneens verzuimboeten opgelegd wegens het niet of niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Tussen 1 april 2005 (de oorspronkelijke inleverdatum voor de aangifte) en 1 oktober 2005 (de inleverdatum volgens de aanmaning) zijn aan eiser vijf naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd met een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte.
2.5. Hangende het onderhavige beroep is aan eiser de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2005 opgelegd, waarbij wederom een verzuimboete is opgelegd. Die boete is na gemaakt bezwaar vernietigd.
3 Geschil
3.1. In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser enig verwijt kan worden gemaakt van het niet indienen van de aangifte.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de boete. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1. De verzuimboete (zoals die na bezwaar luidt) is gegrond op artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en paragraaf 21, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: het Besluit).
4.2. Eiser heeft - samengevat - het volgende aangevoerd. Hij heeft [X] destijds in de arm genomen, omdat deze hem door anderen was aanbevolen. Eiser heeft geen enkel verstand van juridische en administratieve zaken en is in wezen analfabeet. Eiser gaf aan hem gerichte post van de Belastingdienst, zoals bijvoorbeeld aangiftebiljetten, direct aan [X], die dan voor verdere behandeling zou zorgen. Aanvankelijk ging dit goed, maar op een gegeven moment - omstreeks eind 2006 - bleek dat [X] zijn werk helemaal niet deed en alcoholist was. Eiser heeft toen een ander administratiekantoor (van zijn huidige gemachtigde) ingeschakeld. Ook andere klanten van [X] zijn door hem gedupeerd. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr.
40 369, heeft eiser betoogt dat de schuld voor het niet indienen van de aangifte derhalve bij [X] ligt en niet bij eiser.
4.3. De rechtbank Breda heeft in zijn uitspraak van 8 juni 2007, nr. 06/5837, LJN: BB0354, het volgende overwogen:
'Het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2006, nr. 40 369, LJN AU7741, waar belanghebbende zich op beroept, mist betekenis voor een geval als het onderhavige waar geen vergrijpboete maar een verzuimboete is opgelegd en van toerekening van opzet of (grove) schuld bij verzuimboeten geen sprake kan zijn. In het bijzonder volgt uit dat arrest niet, dat de inspecteur bij een verzuimboete gehouden zou zijn om ter zake van het verzuim enige vorm van schuld bij de belanghebbende te bewijzen.'
4.4. De rechtbank sluit zich aan bij deze overweging van de rechtbank Breda. Voor het opleggen van de verzuimboete van artikel 67a AWR is geen opzet of schuld vereist, zodat niet van belang is aan wiens opzet of schuld de boete is te wijten.
4.5. Hetgeen eiser heeft aangevoerd rechtvaardigt evenmin het oordeel dat sprake is van afwezigheid van alle schuld bij eiser. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de voor eiser bestemde post van de Belastingdienst aan hem (en niet aan [X]) werd toegezonden. Eiser had dus in elk geval van die post, waaronder de onder 2.4 genoemde aanslagen en boeten, kunnen kennisnemen. Ook zonder administratieve en juridische kennis had eiser dan kunnen zien dat aan hem boetes werden opgelegd, hetgeen hem aanleiding had kunnen en moeten geven om te controleren of [X] zijn werkzaamheden wel (tijdig) uitvoerde. Dit klemt temeer nu eiser ondernemer is, het van algemene bekendheid is dat het drijven van een onderneming fiscale en administratieve verplichtingen meebrengt en - gezien de onder 2.4 vermelde feiten- [X] kennelijk al sinds 1999 aangiften van eiser niet of niet tijdig heeft ingediend. Eiser heeft echter ervoor gekozen om zijn fiscale post direct - en kennelijk ongelezen - aan [X] te geven en verder geen controle uit te oefenen op de taakvervulling door [X]. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld bij eiser.
4.6. De rechtbank verstaat eisers beroep op de onder 2.5 bedoelde vernietiging van de verzuimboete voor 2005 als een beroep het vertrouwensbeginsel. Het beroep faalt, omdat aan de enkele omstandigheid dat verweerder - naar hij onweersproken heeft gesteld: per vergissing - voor 2005 de verzuimboete heeft vernietigd niet het rechtens te beschermen vertrouwen kan worden ontleend dat hij dat ook voor 2004 zou doen. In dat verband verdient opmerking dat ten tijde van de vernietiging van de verzuimboete voor 2005 eiser reeds bekend was met het standpunt van verweerder voor 2004 en verweerder dat standpunt na de vernietiging van de verzuimboete voor 2005 ook niet heeft gewijzigd.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5 Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L. de Loor-Alwin, mr. J.M. Vink en mr. S. Verheijen in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a.de naam en het adres van de indiener;
b.een dagtekening;
c.een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d.de gronden van het hoger beroep.