ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5633

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/39706
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en medewerkingsplicht bij uitzetting van Mongoolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 november 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vreemdelingenbewaring van een Mongoolse vrouw. Eiseres was op 5 augustus 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, met het oog op haar uitzetting naar Mongolië. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling verplicht is om medewerking te verlenen aan het onderzoek naar de mogelijkheden van uitzetting. Echter, de rechtbank stelde vast dat de Mongolische autoriteiten geen laissez-passer (lp) verstrekken zonder een verklaring van geen bezwaar, die eiseres weigerde te ondertekenen. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat eiseres niet kon worden verplicht om een onjuiste verklaring te ondertekenen. Het beroep werd gegrond verklaard en de rechtbank beval de opheffing van de bewaring met ingang van de uitspraakdatum. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/39706
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiseres], geboren op [..] dan wel [..] 1976, van (gestelde) Mongolische nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiseres,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Raaijmakers, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 5 augustus 2008 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard, laatstelijk bij uitspraak van 10 oktober 2008.
Bij beroepschrift van 7 november 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 19 november 2008. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiseres bevindt zich meer dan acht maanden in detentie. Eiseres heeft drie maal eerder in vreemdelingenbewaring onder dezelfde naam en gegevens gezeten zonder dat er een laissez passer (lp) is afgegeven. Aan de nationaliteit en identiteit van eiseres wordt niet getwijfeld. Op 5 juni 2008 is eiseres in persoon gepresenteerd en tot op heden heeft de consul geen lp afgegeven. Op 14 oktober 2008 heeft eiseres een brief ontvangen van de Mongolische autoriteiten waaruit blijkt dat het een lange periode kan duren voordat een resultaat valt te verwachten. De Mongolische autoriteiten delen met deze brief op een diplomatieke manier mee dat aan eiseres geen lp zal worden verschaft. Eiseres heeft immers te kennen gegeven dat zij niet wenst terug te keren naar Mongolië en de Mongolische autoriteiten verstrekken enkel lp’s bij een vrijwillige terugkeer. Uit de rechtspraak volgt dat de vreemdelingenbewaring niet bedoeld kan zijn om vreemdelingen tot vrijwillige terugkeer te dwingen. Derhalve ontbreekt het zicht op uitzetting.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er is wel zicht op uitzetting. Het onderzoek bij Mongolië duurt nog voort en verweerder rappelleert maandelijks. Indien eiseres een verklaring van geen bezwaar tegen haar terugkeer ondertekent, kan eiseres terug naar Mongolië. Dit is een vereiste dat de Mongolische autoriteiten stellen voor de afgifte van een lp ten behoeve van eiseres. Het ondertekenen van een dergelijke verklaring valt onder de medewerkingsverplichting en vertrekplicht van eiseres. In die zin is deze inbewaringstelling ook niet anders dan andere inbewaringstellingen waar de vreemdeling zijn medewerking weigert en derhalve het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit en nationaliteit frustreert. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van 4 september 2008 (200805361/1) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), hetgeen bevestigd is in de uitspraak van 7 november 2008 (200802536/1).
Door het niet ondertekenen van de verklaring van geen bezwaar voor terugkeer naar Mongolië frustreert eiseres actief het onderzoek. Voorts is eiseres ongewenst verklaard. Hierdoor kan de opgelegde maatregel van bewaring langer duren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het onderhavige beroep is het derde beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
Niet is in geschil dat bij de presentatie op 5 juni 2008 door de Mongolische autoriteiten de Mongolische nationaliteit van eiseres is vastgesteld. Evenmin is in geschil dat Mongolië geen lp’s afgeeft voor gedwongen terugkeer. Desgevraagd heeft verweerder verduidelijkt dat de Mongolische autoriteiten geen medewerking verlenen aan gedwongen terugkeer omdat de vrijheid van beweging een aan Mongolische staatsburgers toekomend grondrecht is. Voorts staat vast dat eiseres, om haar moverende redenen, bezwaar heeft tegen terugkeer naar Mongolië en de verklaring van geen bezwaar om die reden niet wil ondertekenen. Niet is in geschil dat eiseres dit standpunt, ondanks voortduring van de huidige bewaring, niet zal wijzigen.
Ingevolge artikel 59 van de Vw 2000 kan de maatregel van bewaring uitsluitend met het oog op uitzetting worden opgelegd en gehandhaafd. Uitzetting van een vreemdeling betekent het met de sterke arm verwijderen van die vreemdeling naar een ander land (AbRS, o.m. 22 augustus 2007, 200704992/1, r.o. 2.2.3). Uitzetting van een vreemdeling impliceert aldus een niet-vrijwillige terugkeer.
Dat uitzetting een niet-vrijwillige terugkeer impliceert, betekent naar het oordeel van deze rechtbank evenwel niet dat van de vreemdeling die in bewaring zit niet mag worden verwacht dat hij zijn medewerking verleent bij het onderzoek naar de mogelijkheden van uitzetting. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS brengt het feit dat op de vreemdeling de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten immers met zich dat de vreemdeling volledige medewerking verleent bij de pogingen van verweerder om terugkeer van de vreemdeling te bewerkstelligen. Indien de vreemdeling ervoor kiest geen medewerking te verlenen, dan mogen de gevolgen daarvan – waaronder voortzetting van de bewaring – in beginsel voor rekening van de vreemdeling worden gelaten.
Anders dan de AbRS en de laatste uitspraak in deze zaak van 10 oktober 2008 (AWB 08/33885) en in navolging van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond (7 oktober 2008, AWB 08/32772, r.o. 2.20) en Groningen (28 oktober 2008, AWB 08/35482, r.o. 2.5), is de rechtbank evenwel van oordeel dat die medewerkingsplicht niet zo ver strekt dat van eiseres mag worden verwacht dat zij een officieel document ondertekend, waarin zij in strijd met de waarheid verklaart geen bezwaar te hebben tegen terugkeer, met als enige doel om - ondanks het feitelijk ontbreken van de voor de Mongolische autoriteiten noodzakelijke vereiste vrijwilligheid bij eiseres - de Mongolische autoriteiten ertoe te bewegen een lp te verstrekken.
Nu vaststaat dat de Mongolische autoriteiten enkel een lp verstrekken bij een verklaring van geen bezwaar en voorts vaststaat dat eiseres deze verklaring niet wil ondertekenen en zij - zoals hiervoor is overwogen - daartoe ook niet gehouden kan worden, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat er geen zicht op uitzetting is. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring met ingang van heden worden bevolen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres voldoende gecompenseerd door het met ingang van heden opheffen van de bewaring.
Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 21 november 2008 wordt opgeheven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdenvieenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2008 door mr. R.H.G. Odink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mrs. C.I.H. Kerstens-Fockens en J.T.H. Zimmerman, rechters, en mr. S.S. Soylu, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.