ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5487
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Janse van Mantgem
- Rechtspraak.nl
Verlening verblijfsvergunning en artikel 8 EVRM
In deze zaak gaat het om de vraag of de staatssecretaris van Justitie op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verplicht was om de verblijfsvergunning van eiser te verlenen met als ingangsdatum de datum van de aanvraag. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 28 oktober 2008 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser had op 4 augustus 2005 een aanvraag ingediend voor wijziging van zijn verblijfsvergunning, die eerder was verleend onder de beperking 'studie'. Deze aanvraag werd door verweerder op 23 februari 2006 afgewezen, maar het bezwaar van eiser werd op 5 juni 2008 gegrond verklaard. Eiser stelde dat hij recht had op een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht, omdat hij gedurende zijn verblijf in Nederland in staat was om gezinsleven uit te oefenen.
De rechtbank overweegt dat artikel 8 EVRM het recht op familieleven beschermt, maar niet automatisch leidt tot de verplichting om een verblijfsvergunning te verlenen. De rechtbank concludeert dat eiser vanaf 22 augustus 1998 tot 5 juni 2008 rechtmatig in Nederland verbleef, maar dat er geen inbreuk is gemaakt op zijn gezinsleven. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, omdat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht heeft verleend met ingang van de datum waarop aan alle voorwaarden was voldaan, namelijk 17 maart 2006. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.