RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/39484, V-nummer: [..],
uitspraak van de meervoudige kamer
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom,
de Staatssecretaris van Justitie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 5 november 2008 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 28 oktober 2008 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 14 november 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.G. Kleijweg die heeft waargenomen voor zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. W. Vrooman.
Voorts is ter zitting verschenen S.P. Quarty, tolk in het Engels.
1.3. Bij beslissing van 18 november 2008 heeft de rechtbank het onderzoek op de voet van artikel 8:68 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend teneinde verweerder een aantal schriftelijke vragen voor te leggen. De rechtbank heeft de zaak op dezelfde datum verwezen naar een meervoudige kamer.
1.4. Bij faxbericht van 20 november 2008 heeft verweerder de vragen van de rechtbank beantwoord.
1.5. De behandeling van de zaak is op 21 november 2008 voortgezet ter zitting van een meervoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen bij mr. P.R. Klaver, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. Ch.R. Vink.
2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting naar Sierra Leone bestaat en beroept zich daartoe op een aantal rechterlijke uitspraken van deze rechtbank, van onder meer de nevenzittingsplaatsen Almelo en Maastricht. Nu de Sierraleoonse nationaliteit van eiser vaststaat en er geen laissez-passers worden afgegeven stelt eiser dat verweerder niet voortvarend te werk gaat. Eiser stelt dat de omstandigheid dat hij niet meewerkt aan zijn uitzetting hem niet kan worden tegengeworpen, nu deze omstandigheid niet van invloed is op de afgifte van een laissez-passer. Met betrekking tot de aankondiging van verweerder dat in december aanstaande een Taskforce vanuit Sierra Leone naar Nederland zal komen voert eiser aan dat zulks bij gebreke van concrete onderbouwing niet de verwachting rechtvaardigt dat thans op korte termijn ten behoeve van eiser een laissez-passer zal worden afgegeven. Voorts voert eiser aan dat in zijn geval kan worden volstaan met het lichtere middel van de meldplicht. Eiser stelt daartoe dat particulieren zich garant hebben gesteld voor zijn onderbrenging, dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft en dat hij zich niet aan zijn uitzetting zal onttrekken. Eiser is van mening dat een redelijke belangenafweging met zich brengt dat de bewaring dient te worden opgeheven.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig moet worden geacht. Verweerder betoogt dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er gelet op de gronden van de maatregel van bewaring, waaronder de omstandigheid dat eiser ongewenst verklaard is, niet kan worden volstaan met een lichter middel. Voorts meent verweerder dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat en dat er ter zake voldoende voortvarend wordt gehandeld. Dat uit twee eerdere taalanalyses is gebleken dat eiser eenduidig is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Sierra Leone leidt er niet toe dat ten aanzien van eiser de Sierraleoonse nationaliteit dient te worden aangenomen. De autoriteiten van Sierra Leone hebben immers nog geen verklaring van die strekking afgegeven. Verweerder betoogt dat, ook indien de vreemdeling niet vrijwillig naar zijn land ver herkomst wenst terug te keren, op hem niettemin de rechtsplicht rust om inspanningen te verrichten gericht op uitzetting. Verweerder verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2008 (LJN: BF0502). In dit verband is er door verweerder op gewezen dat door de autoriteiten van Sierra Leone wordt meegewerkt aan de vaststelling van de nationaliteit van de vreemdeling en dat vervolgens tot afgifte van een laissez-passer wordt overgegaan indien de vreemdeling tijdens de presentatie verklaart terug te willen keren. Verweerder voert aan dat eiser zijn uitzetting op actieve wijze frustreert, alleen al door te weigeren om pasfoto’s te laten maken die nodig zijn voor het indienen van een aanvraag om een laissez-passer. Vanwege eisers weigering is het voor verweerder onmogelijk om de procedure te starten die moet leiden tot afgifte van een laissez-passer door de autoriteiten van Sierra Leone. Verweerder wijst er op dat tussen 8 en 15 december 2008 een Taskforce van de autoriteiten van Sierra Leone naar Nederland zal komen om de vreemdelingen te bezoeken, die stellen de nationaliteit van dat land te hebben. Op 7 november 2008 is het geplande bezoek door de autoriteiten van Sierra Leone nog eens bevestigd. Ter zitting heeft verweerder er op gewezen dat op 19 november 2008 de ambassadeur van Sierra Leone is geaccrediteerd en mitsdien de bevoegdheid heeft om zelfstandig laissez-passers af te geven zonder afhankelijk te zijn van de autoriteiten in Freetown. Desgevraagd heeft verweerder schriftelijk aan de rechtbank meegedeeld dat de laatste laissez-passer is afgegeven op 28 februari 2008 en dat eind oktober 2008 nog enkele laissez-passer toezeggingen zijn gedaan. Verweerder ontleent aan deze omstandigheden de verwachting dat binnen redelijke termijn weer tot uitzetting naar Sierra Leone zal kunnen worden overgegaan.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. De rechtbank stelt vast, dat de gronden van bewaring, zoals blijkend uit het bestreden besluit, als zodanig niet zijn betwist. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat ten aanzien van eiser het vermoeden bestaat dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank overweegt dat steeds van geval tot geval een zorgvuldige afweging zal moeten plaatsvinden tussen het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid bij de inbewaringstelling en het individuele belang van de vreemdeling. De gronden van de maatregel alsmede de al dan niet coöperatieve houding van de vreemdeling zijn elementen die bij deze belangenafweging een rol spelen.
De rechtbank is, gelet op de vaste jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, gehouden de vorenbedoelde belangenafweging terughoudend te toetsen en kan dan ook niet anders dan concluderen dat verweerder zich in dit specifieke geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet tot het achterwege laten van een inbewaringstelling dan wel tot een lichter middel dient te worden overgegaan. Verweerder heeft, gelet op de ongewenstverklaring van eiser, een groot belang bij diens uitzetting.
2.4.2. Met betrekking tot het zicht op uitzetting naar Sierra Leone overweegt de rechtbank het volgende. In haar uitspraak van 18 november 2008 (AWB 08/38002, zoals bijgevoegd) heeft een meervoudige kamer van deze rechtbank (met verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo) overwogen dat in de periode van juni 2007 tot 27 augustus 2008 in totaal 198 aanvragen tot afgifte van een laissez-passer zijn ingediend, waarvan 176 ongedocumenteerd en 22 gedocumenteerd. Vastgesteld is dat voor 2 van de ingediende aanvragen een laissez-passer is afgegeven, waarbij het in het ene geval ging om een uitzetting en in het andere geval om zelfstandig vertrek met de hulp van het Internationaal Orgaan voor Migratie en Terugkeer (IOM). Tevens is in de uitspraak van 18 november 2008 verwezen naar de omstandigheid dat de autoriteiten van Sierra Leone gedurende een langere periode bij herhaling hebben toegezegd over te zullen gaan tot afgifte van laissez-passers zonder dat zij die toezeggingen gestand hebben gedaan. Evenzo vele malen heeft verweerder met het oog op die toezeggingen de verwachting uitgesproken dat tot afgifte van laissez-passers zou worden overgegaan. Tot op heden echter zonder enig tastbaar resultaat.
2.4.3. De rechtbank heeft zich beraden over het antwoord op de vraag of hetgeen door verweerder naar voren is gebracht, voldoende aanknopingspunten biedt om de verwachting te rechtvaardigen dat thans op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Sierraleonese vreemdelingen naar Sierra Leone. Alle omstandigheden in aanmerking nemend beantwoordt de rechtbank die vraag ontkennend. Zij acht daartoe van doorslaggevend belang dat - naar ter zitting is gebleken - door de autoriteiten niet zonder meer tot afgifte van een laissez-passer wordt overgegaan indien en zodra een vreemdeling tijdens de presentatie bij de autoriteiten verklaart dat hij wenst terug te keren. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting erkend dat het bij de thans aanhangige aanvragen om afgifte van een laissez-passer niet in alle gevallen gaat om vreemdelingen die hebben geweigerd een zodanige mondelinge verklaring af te leggen. De rechtbank concludeert daaruit dat het voor de kans op afgifte van een laissez-passer vooralsnog geen wezenlijk verschil maakt of de vreemdeling al dan niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting.
De rechtbank ziet in de enkele omstandigheid dat tussen 8 en 15 december 2008 een Taskforce naar Nederland komt onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat dit - anders dan in het verleden - thans wel tot enig concreet resultaat zal leiden. Hetzelfde heeft te gelden voor het feit dat de ambassadeur van Sierra Leone op 19 november 2008 is geaccrediteerd. De omstandigheid dat in oktober jl. nog laissez-passer toezeggingen zijn gedaan leidt evenmin tot het door verweerder beoogde resultaat, nu zulks vooralsnog niet heeft geleid tot daadwerkelijke afgifte van laissez-passers.
De rechtbank is van oordeel dat er - juist gelet op de in het verleden bij herhaling gedane toezeggingen door de autoriteiten van Sierra Leone - thans meer nodig is om de verwachting te kunnen rechtvaardigen dat binnen redelijke termijn tot uitzetting van Sierraleonese vreemdelingen naar Sierra Leone zal kunnen worden overgegaan.
Het vorenstaande in aanmerking nemende moet worden geconcludeerd dat bij het opleggen van de maatregel het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbrak, zodat eiser ten onrechte in bewaring is gesteld. Het beroep is dan ook gegrond. Reden waarom de onmiddellijke opheffing van eisers bewaring zal worden bevolen.
2.5. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. De omstandigheden die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd waren reeds aanwezig bij het opleggen van de maatregel, zodat moet worden geconcludeerd dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest.
Eiser heeft vanaf de dag van zijn inbewaringstelling op 28 oktober 2008 tot heden 3 dagen in een politiecel verbleven en 26 dagen in een huis van bewaring. Gelet op de normbedragen van € 105,-- per dag in een politiecel en € 80,-- per dag in een huis van bewaring dient aan eiser een schadevergoeding van in totaal € 2.315,-- te worden toegekend.
2.6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 14 november 2008 en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 21 november 2008, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe van € 2.315,-- (zegge: tweeduizend driehonderd vijftien euro) ten laste van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 805,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. P. Putters, voorzitter, en mrs. J.A.M. van den Berk en F.H.J.G. Brekelmans, leden, en door de voorzitter en mr. L. Coenraads, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.