RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/38973
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1975],
van Chinese nationaliteit,
IND dossiernummer 0810.30.1029,
thans verblijvende in het detentiecentrum te Dordrecht,
raadsman mr. P.M. van der Roest,
eiser;
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door S. Raterink,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 29 oktober 2008 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Op 31 oktober 2008 heeft eiser tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 november 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank stelt vast dat eiser de door verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet heeft bestreden.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat geen zicht op uitzetting bestaat. Er worden summier laissez-passers (lp’s) verstrekt door de Chinese autoriteiten, laatstelijk in september 2008. Het is onduidelijk wanneer de Chinese autoriteiten opnieuw lp’s gaan afgeven.
Verweerder heeft aangegeven dat eiser op 7 november 2008 een asielaanvraag heeft gedaan en dat deze procedure naar verwachting binnen zes weken zal worden afgerond. Nu de asielaanvraag van eiser in behandeling genomen is, is het zicht op uitzetting niet direct aan de orde. De rechtbank volgt dit betoog niet. Zicht op uitzetting dient reeds ten tijde van de inbewaringstelling te bestaan. Hieraan doet niet af dat verweerder in verband met de ingediende asielaanvraag de uitzettingshandelingen tijdelijk opschort.
Voorts heeft verweerder naar voren gebracht dat op 21 oktober 2008 door de Chinese autoriteiten een tweede lp is afgegeven voor een ongedocumenteerde vreemdeling. Hierdoor kan gesproken worden van een opgaande lijn. Verder zijn bij verweerder geen stukken bekend, waarin wordt vermeld wat de afspraken zijn met de Chinese autoriteiten met betrekking tot de afgifte van lp’s. Wel heeft de minister- president intensieve contacten met de Chinese autoriteiten.
Bij uitspraak van 5 september 2008 (LJN BE9987) heeft de Afdeling – samengevat weergegeven – geoordeeld dat uit de door verweerder genoemde inspanningen op diplomatiek niveau en de door hem ter zitting op 21 augustus 2008 daarop gegeven toelichting niet is gebleken van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat, ook als de desbetreffende vreemdeling de vereiste medewerking verleent, op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China en dat onder die omstandigheden zicht op uitzetting is komen te ontbreken.
Uit deze uitspraak volgt dat met ingang van 21 augustus 2008 het door de Nederlandse en Chinese autoriteiten gevoerde overleg over de afgifte van een lp ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde vreemdelingen niet langer de verwachting rechtvaardigt dat op korte termijn tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China zal kunnen worden overgegaan. Voor die verwachting bestond geen grond meer, nu uit dat overleg niet was gebleken van concrete aanknopingspunten dat binnen korte tijd de handelswijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van een lp in die gevallen zou veranderen.
Voor gevallen als deze, waarin ten aanzien van een hele categorie vreemdelingen is geoordeeld dat zicht op uitzetting ontbreekt, ziet de rechtbank aanleiding aansluiting te zoeken bij de jurisprudentie die door de Afdeling is ontwikkeld ten aanzien van hernieuwde inbewaringstellingen nadat een vorige bewaring is opgeheven omdat zicht op uitzetting ontbrak. Niet valt immers in te zien waarom voor deze groep niet ook zou dienen te gelden dat eerst tot inbewaringstelling zou kunnen worden overgegaan als sprake is van concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat zicht op uitzetting thans niet ontbreekt.
Dat brengt met zich dat de rechtbank in het kader van de beoordeling van een ten behoeve van een Chinese vreemdeling genomen besluit tot inbewaringstelling dat dateert van ná 21 augustus 2008 dient te onderzoeken of sprake is van concrete aanknopingspunten die leiden tot het oordeel dat, nu anders dan met ingang van 21 augustus 2008, zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt.
Nu conform bestendige afdelingsjurisprudentie (onder meer 4 juni 2007 (LJN BA7118)) zicht op uitzetting reeds op het moment van de inbewaringstelling dient te bestaan dient te worden beoordeeld of op het moment van inbewaringstelling sprake was van voornoemde concrete aanknopingspunten.
Bij uitspraak van 10 november 2008 (200807217/1) heeft de Afdeling – samengevat weergegeven – geoordeeld dat de afgifte van een lp op 8 september 2008 op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat sprake is van een veranderde opstelling van de Chinese autoriteiten. De staatsecretaris heeft geen concrete aanwijzingen verschaft waaruit kan worden afgeleid dat de afgifte van die lp voortvloeit uit een door de Chinese autoriteiten ingezette verandering in de wijze van behandeling en beoordeling van aanvragen om een lp ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen.
Gelet op de uitspraak van 10 november 2008 kan ten aanzien van Chinese onderdanen eerst sprake zijn van concrete aanknopingspunten in voorbedoelde zin, als er concrete aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de afgifte van lp’s voortvloeit uit een door de Chinese autoriteiten ingezette verandering in de wijze van behandeling en beoordeling van lp-aanvragen.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat op 21 oktober 2008 een tweede lp is afgegeven door de Chinese autoriteiten. Deze afgifte van de tweede lp laat volgens verweerder een verandering in de wijze van behandeling en beoordeling van lp aanvragen door de Chinese autoriteiten zien.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee geen concrete aanwijzingen heeft verstrekt waaruit blijkt van een veranderde opstelling van de Chinese autoriteiten. Nu informatie over de voortgang van het overleg tussen de Nederlandse en de Chinese autoriteiten ontbreekt kan er niet van worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten hun gedragslijn bij de afgifte van lp’s ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde vreemdelingen structureel hebben gewijzigd dan wel op korte termijn daartoe zullen overgaan. Dat in de afgelopen periode twee lp’s zijn afgegeven, maakt het vorenstaande niet anders.
Nu verweerder geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven waaruit kan worden afgeleid dat de afgifte van de twee lp’s voortvloeit uit een door de Chinese autoriteiten ingezette verandering in de wijze van behandeling en beoordeling van lp-aanvragen ten behoeve van hier te lande in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen, ziet de rechtbank aanleiding om de bewaring van aanvang af onrechtmatig te achten.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de opheffing van de bewaring zal worden bevolen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 105,- per dag voor de dag die eiser op 29 oktober 2008 heeft doorgebracht in een politiecel en € 80,- per dag voor de dagen die eiser vanaf 30 oktober 2008 tot 18 november 2008 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 1625,- zal worden toegekend.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 1625,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts¬persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van P.P. van Essen-van ‘t Ende als griffier op 18 november 2008.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1625,-.
Aldus gedaan op 18 november 2008 door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, fungerend voorzitter.