ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5274
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 november 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een Chinese vreemdeling, die op 4 november 2008 in bewaring was gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere opheffing van de bewaring op 16 april 2007 was gebaseerd op het ontbreken van zicht op uitzetting. Echter, na de afgifte van twee laissez-passers door de Chinese autoriteiten in oktober 2008, heeft de rechtbank geoordeeld dat er thans weer zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere conclusie rechtvaardigden, verworpen. De rechtbank concludeerde dat het tijdsverloop sinds de eerdere opheffing van de bewaring voldoende was om aan te nemen dat er nu wel zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit verzoek alleen kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet is gebeurd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling en de wettelijke vereisten voor vreemdelingenbewaring.