RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
Reg.nrs.: AWB 07/28808, 07/28865, 07/28873, 07/28868, 07/28871, 07/28869, 07/28870, 07/28867 en 07/28866 BEPTDN
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Inzake :
1. [eiseres 1], geboren op [geboortedatum] 1960, V-nummer [V-nummer],
2. [eiser 2], geboren op [geboortedatum] 1956, V-nummer [V-nummer],
3. [eiser 3], geboren op [geboortedatum] 1981, V-nummer [V-nummer] en [V-nummer],
4. [eiser 4], geboren op [geboortedatum] 1982, V-nummer [V-nummer],
5. [eiseres 5], geboren op [geboortedatum] 1985, V-nummer [V-nummer],
6. [eiser 6], geboren op [geboortedatum] 1986, V-nummer [V-nummer],
7. [eiseres 7], geboren op [geboortedatum] 1988, V-nummer [V-nummer],
8. [eiser 8], geboren op [geboortedatum] 1990, V-nummer [V-nummer] en
9. [eiser 9], geboren op [geboortedatum] 1993, V-nummer [V-nummer],
eisers, allen met de Iraakse nationaliteit,
woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr.drs. T. Bissessur, advocaat te Zoetermeer,
tegen :
de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.A. Pruss, ambtenaar ten departemente.
1 Eiseres sub 1 is met ingang van 16 juni 1997 toegelaten als vluchteling. Op 1 april 2001 is deze status van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft eiseres op 13 maart 2007 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen van 26 januari 2007 tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel. Eisers hebben hun zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Op 16 mei 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 15 juni 2007 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum, 16 juni 1997.
2 Eisers sub 2, 4, 5, 6, 8 en 9 zijn bij besluit van 1 april 2003 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 24 december 2002 geldig tot 24 december 2005. Bij besluit van 24 mei 2006 zijn zij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Verweerder heeft eisers op 13 maart 2007 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen van 26 januari 2007 tot intrekking van hun verblijfsvergunning asiel. Eisers hebben hun zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Op 16 mei 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 15 juni 2007 heeft verweerder de verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum, 24 december 2002.
3 Eiser sub 3 is bij besluit van 1 april 2003 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 24 december 2002 geldig tot 24 december 2005.
Verweerder heeft eiser op 13 maart 2007 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen van 26 januari 2007 tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Op 16 mei 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens dit gehoor is gebleken dat eiser in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, verleend onder een ander V-nummer.
Bij brief van 8 juni 2007 heeft verweerder, in aanvulling op het voornemen van 26 januari 2007, eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht.
Bij besluit van 15 juni 2007 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum, 24 december 2002.
4 Eiseres sub 7 is met ingang van 16 juni 1997 toegelaten als vluchteling. Op 1 april 2001 is deze status van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft eiseres op 13 maart 2007 schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen van 26 januari 2007 tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel. Eisers hebben hun zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Op 16 mei 2007 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij besluit van 15 juni 2007 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eisers ingetrokken met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum, 16 juni 1997.
5 Bij schrijven van 16 juli 2007 hebben eisers tegen de besluiten van 15 juni 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank.
6 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
7 De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 5 juni 2008. Eisers sub 1, 2 en sub 4 tot en met 9 zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun toenmalige gemachtigde mr. A.R. Bissessur. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2 Eisers hebben in beroep primair het volgende aangevoerd. Het is in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel om de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiseres sub 1 in te trekken. Eiseres heeft bij de aanvraag op 16 juni 1997 de juiste gegevens van haar en haar dochter [eiseres 7] aan de intake-ambtenaar verstrekt. In het kader van de mvv-aanvraag voor haar echtgenoot en overige kinderen is door verweerder begin 1998 een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de door eiseres verstrekte gegevens. Verweerder is vanaf begin 1998 op de hoogte geweest van de onjuiste en onvolledige informatie die eiseres noodgedwongen en zonder opzet heeft verstrekt.
Subsidiair heeft verweerder bij de afweging van de betrokken belangen onvoldoende rekening gehouden met alle bijzondere omstandigheden. Het bestreden besluit levert onevenredig nadeel op voor eiseres sub 1 en haar gezin.
Uitzetting getuigt van bijzondere hardheid. Eisers hebben geen toekomst in Irak. Zij hebben gekozen voor een leven in Nederland.
Uitzetting van eisers is tenslotte in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
3 Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat geen aanleiding bestaat om intrekking van de verblijfsvergunningen achterwege te laten.
4 Ingevolge artikel 35, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden ingetrokken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
Volgens hoofdstuk C8/2 in samenhang met C5/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) kan intrekking plaatsvinden, tenzij sinds de verlening of verlenging een periode van twaalf jaar is verstreken. Indien er is geconstateerd dat er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens en er beoordeeld is dat er geen gronden voor verlening van een vergunning meer bestaan, dan wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht naar het eerste moment van verlening. Hiermee wordt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bedoeld.
5 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres sub 1 en haar echtgenoot, eiser sub 2, hebben samen acht kinderen.
Eiseres sub 1 heeft middels een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) een laissez passer verkregen om toegang tot Nederland te verkrijgen. Deze mvv en laissez passer waren afgegeven op naam van [A] (de echtgenote van [B], de broer van de echtgenoot van eiseres).
Eiseres sub 1 is samen met haar dochter [eiseres 7], eiseres sub 7, Nederland ingereisd. Eiseres sub 1 heeft op 16 juni 1997 onder de naam [C] een asielaanvraag ingediend bij het aanmeldcentrum Rijsbergen.
Tijdens het eerste gehoor op 17 juni 1997 heeft eiseres opgegeven dat eiseres sub 1, naast haar dochter [eiseres 7], nog negen kinderen heeft die zich in het buitenland bevinden.
Tijdens het nadere gehoor op 4 juli 1997 heeft eiseres sub 1 verklaard dat zij Irak heeft verlaten vanwege problemen in de periode van 10 maart 1997 tot 27 april 1997.
Op 12 februari 1998 heeft eiseres sub 1 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar echtgenoot alsmede de kinderen.
[A] is als dochter van eiseres sub 1, [eiseres 5], naar Nederland gekomen. Eiseres sub 5, [eiseres 5], is als [naam] naar Nederland gekomen.
6 Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. In het procesdossier bevinden zich afschriften van processen-verbaal die zijn opgemaakt in het kader van het politieonderzoek naar de vermissing van eiseres sub 5, [eiseres 5], in 1999. Op 4 januari 2000 is dit politieonderzoek heropend wegens het vermoeden dat de aangifte van [eiseres 5] een valse aangifte betrof. In het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2000 van [BOA], medewerker toelating bij de Vreemdelingendienst en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, is te lezen dat eiseres sub 1 en eiser sub 2 op 4 januari 2000 vrijwillig zijn verschenen bij de Vreemdelingendienst en hebben verklaard dat eiseres sub 1 in opdracht van twee broers van eiser sub 2 ([B] en [D]) heeft gehandeld. Eiseres sub 1 is in de plaats van de echtgenote van [B] Nederland ingereisd. Eiseres moest doen alsof de jongere broers van eiser sub 2 haar kinderen waren. [eiseres 5] is geen dochter en is niet ontvoerd.
Eiseres sub 1 en eiser sub 2 zijn op 11 januari 2000 nader verhoord door de afdeling vreemdelingendienst van de politie.
7 Op 16 november 2000 heeft verweerder eiseres sub 1 aanvullend gehoord naar aanleiding van het politieonderzoek naar de vermissing van [eiseres 5] en tevens naar aanleiding van verklaringen van haarzelf en haar familieleden na heropening van het politieonderzoek op 4 januari 2000 in verband met het doen van valse aangifte. Tijdens dit gehoor heeft eiseres sub 1 verklaard dat zij bij haar asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Zo heeft zij bij de aanvraag om gezinshereniging personen als haar kinderen opgegeven die niet haar kinderen zijn. Ook heeft zij verklaard dat zij als de vrouw van [B] naar Nederland is gekomen en dat zij zeven dagen later in Rijsbergen onder haar eigen naam asiel heeft aangevraagd.
8 De rechtbank stelt vast dat verweerder er in ieder geval vanaf 16 november 2000 van op de hoogte was dat eiseres sub 1 bij haar asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt. Deze verklaring op zich was reeds voldoende geweest om tot intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres over te gaan. Dit heeft verweerder niet gedaan.
Het nader gehoor is voor verweerder wel aanleiding geweest om DNA-onderzoek te gelasten naar de familierelatie tussen eisers. Dit leidt de rechtbank mede af uit de brief van 27 november 2002 van verweerder aan eiseres sub 1 waarin het DNA-onderzoek wordt aangeboden.
Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat eiseres sub 1 en eiser sub 2 de ouders zijn van eisers sub 3 tot en met 9. Vervolgens zijn aan eisers sub 2 tot en met 6 en sub 8 en 9 bij besluiten van 1 april 2003 verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 24 december 2002 (datum uitkomst DNA-onderzoek), geldig tot 24 december 2005.
De rechtbank neemt in aanmerking dat in het besluit van 1 april 2003 ten aanzien van bijvoorbeeld eiseres sub 5 is overwogen dat zij zich tevens [naam] noemt. In de begeleidende brief bij dit besluit aan de korpschef vermeldt verweerder volledigheidshalve dat referente, eiseres sub 1, op 16 november 2000 aan een medewerker van verweerder heeft verklaard dat eiseres sub 5 als [naam] Nederland is binnengekomen.
Verweerder kan dan ook niet volhouden dat bij het verlenen van de afhankelijke verblijfsvergunningen aan eisers sub 2 tot en met 6 en sub 8 en 9 het dossier van de hoofdpersoon, eiseres sub 1, niet (grondig) is onderzocht. Het in het onderhavige geval belangrijkste document, namelijk het nader gehoor van 16 november 2000, is wel degelijk betrokken bij de verlening van de afhankelijke verblijfsvergunningen aan eisers sub 2 tot en met 6 en sub 8 en 9.
9 De vergunningverlening bij besluiten van 1 april 2003 is derhalve tot stand gekomen terwijl verweerder op de hoogte was van de inhoud van het nader gehoor van 16 november 2000. Dit is voor verweerder aanleiding geweest tot het instellen van het DNA-onderzoek, maar overigens heeft verweerder aan de inhoud van het nader gehoor geen consequenties verbonden. Vervolgens zijn aan eisers sub 2 tot en met 6 en 8 en 9 bij besluiten van 24 mei 2006 verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd verleend. Ook toen zijn geen consequenties verbonden aan het nader gehoor, terwijl de verblijfsvergunningen van eisers sub 2 tot en met 6 en 8 en 9 van eiseres sub 1 afhankelijke vergunningen betroffen.
10 Onder deze omstandigheden mocht eiseres sub 1 er gerechtvaardigd op vertrouwen dat haar niet zou worden tegengeworpen dat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt bij de aanvraag om toelating als vluchteling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt.
11 Aangezien eiseres sub 1 een beroep op het vertrouwensbeginsel toekomt, kan de intrekking van de afhankelijke verblijfsvergunningen van eisers sub 2 tot en met 9 ook niet in stand blijven.
12 De beroepen zijn dan ook gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens strijd met het vertrouwensbeginsel. Verweerder wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van eisers.
13 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
De rechtbank ’s-Gravenhage,
1 verklaart de beroepen gegrond;
2 vernietigt de bestreden besluiten van 15 juni 2007 (kenmerk IND: 9706-16-2039);
3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5 bepaalt dat voormelde rechtspersoon het door eisers betaalde griffierecht ad € 143,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. F. Brekelmans en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2008, in tegenwoordigheid van R.A.A. Strietman, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)