RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:
AWB 08 / 37195 (voorlopige voorziening)
AWB 08 / 37194 (bodemzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 november 2008
[verzoeker],
geboren op [1980], van Pakistaanse nationaliteit, verblijvende in Dordrecht,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.W.F. Menick, advocaat te Amsterdam,
staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.A.G. Koppert, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 11 oktober 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 16 oktober 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 16 oktober 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 16 oktober 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De voorzieningenrechter toetst het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen gronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft eerder, op 6 juli 2006, in Nederland een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Die aanvraag heeft verweerder bij besluit van 7 september 2007 afgewezen.
2.6 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn hernieuwde aanvraag aangevoerd dat de situatie in zijn provincie is gewijzigd. De Pakistaanse autoriteiten hebben er nu helemaal niets meer te vertellen en de lokale autoriteiten kunnen er doen wat zij willen. De wetten van de Pakistaanse regering gelden helemaal niet meer in Pashtu gebieden en in verzoekers provincie wordt de Sharia toegepast. Verzoeker behoort tot de stam Pashtu en van zijn stam wordt op dit moment meer geëist, omdat ze omwille van hun eer naar Afghanistan moeten gaan om te vechten of de Taliban moeten helpen door te vechten. Voorts nemen de haatgevoelens van Punjabi jegens Pashtu toe. Verzoeker heeft twee jaar in een "land van heidenen" geleefd en loopt nu een nog groter gevaar. Vanwege het feit dat hij Russisch en Engels spreekt bestaat de kans dat ze hem zullen gebruiken.
2.7 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit van 7 september 2007. De afwijzing van de hernieuwde aanvraag heeft verweerder, samengevat, als volgt gemotiveerd. Hetgeen thans is aangevoerd zijn geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) in de zin van artikel 4:6 Awb. Het beroep van verzoeker op artikel 15, aanhef en onder c, van de Europese Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (hierna: artikel 15c Definitierichtlijn) kan niet slagen. Met de toetsing zoals die in de procedure ter zake van de eerste asielaanvraag is verricht in het kader van artikel 29, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is ook reeds getoetst aan artikel 15c Definitierichtlijn, zodat die bepaling in dit geval geen relevant nieuw recht meebrengt. De informatie waarnaar verzoeker ter staving van zijn beroep op artikel 15c Definitierichtlijn in de brief van 12 oktober 2008 en in de zienswijze heeft verwezen, kan niet als nova worden gezien, omdat het geen ander licht werpt op de persoonlijke feiten en omstandigheden van verzoeker zoals verwoord in het afwijzende besluit van 7 september 2007. Dat verzoeker, zoals hij heeft aangevoerd, uit een gebied komt waar radicalisering en islamisering met sprongen toeneemt vormt geen aanleiding voor een ander standpunt.
2.8 In beroep heeft verzoeker, samengevat, het volgende aangevoerd. Door een omissie van zijn toenmalige gemachtigde is geen beroep ingesteld tegen de beslissing van 7 september 2007. Er is wel sprake van nova en verzoeker kan een beroep doen op artikel 15c Definitierichtlijn. De algehele situatie in Pakistan is de afgelopen twee jaar zeer verergerd. Pakistan wordt meer en meer deelnemer aan de oorlog tegen de Taliban in Afghanistan. Pashtuns zijn sterk gelieerd aan de Taliban. Dit brengt een vergroot gevaar voor zijn lijf en geest mee in Pakistan. In zijn gehoren heeft hij al gezegd dat rechtspreking van Jirga's boven de nationale wetten staat. Hij heeft altijd gesteld dat hij door de beschuldiging van zijn broer dat hij diefstal heeft gepleegd en omgang heeft met een christenvrouw in grote problemen komt. Dat hij zich niet gemeld heeft bij de zogenaamde Jirga om zich te verantwoorden is ook een punt. Verzoeker is op 14-jarige leeftijd uitgehuwelijkt. Dat huwelijk heeft hij weten uit te stellen. Toen hij niet meer aan dat huwelijk kon ontkomen is hij gevlucht en heeft zodoende de familie-eer geschonden. Het toegenomen moslim extremisme heeft grote invloed op het leven van gewone mensen, wat ook geldt voor verzoeker wiens broer een grote hang heeft naar het moslimextremisme. Verzoeker zal ook in grote steden, waaronder Karachi, niet veilig zijn.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 In artikel 4:6, eerste lid, Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager geouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) te vermelden.
Wanneer geen nova worden vermeld, kan het bestuursorgaan ingevolge het tweede lid van artikel 4:6 Awb, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
2.10 Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nova zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.11 Onder nova moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.12 De onderhavige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel is ten opzichte van de aanvraag van 6 juli 2006 een herhaalde aanvraag in de zin van art 4:6 Awb en het besluit van 7 september 2007 is materieel vergelijkbaar met het onderhavige besluit.
2.13 Op 29 april 2004 heeft de Raad van de Europese Unie de Definitierichtlijn vastgesteld. Volgens artikel 38, eerste lid, eerste volzin, van die richtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 10 oktober 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Deze implementatietermijn was reeds verstreken ten tijde van het nemen van het afwijzende besluit op de eerste asielaanvraag van verzoeker. Indien en voor zover moet worden aangenomen dat op 10 oktober 2006 de bepalingen uit de Definitierichtlijn nog niet in het Nederlandse nationale recht waren geïmplementeerd had de vreemdeling de mogelijkheid zich rechtstreeks op die bepalingen te beroepen. Dat betekent dat ten tijde van de herhaalde asielaanvraag van verzoeker geen sprake was van wijziging van het recht, zodat verzoeker gelet op het hierboven vermelde toetsingskader gehouden was, om bij zijn herhaalde aanvraag nova te vermelden, tenzij zich in zijn geval bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden voordoen.
2.14 Verzoeker heeft aangevoerd dat de gemachtigde die hem bij zijn eerste asielprocedure heeft bijgestaan, abusievelijk heeft verzuimd om beroep in te stellen tegen het besluit van 7 september 2007. Dat hierbij sprake is van een nalatigheid, blijkt volgens verzoeker uit het feit dat die gemachtigde een brief aan verzoeker heeft gezonden waarin deze daarvoor zijn excuus aanbiedt. Verzoeker zou door die omstandigheid om redenen waar hij niets aan kon doen verweerders oordeel met betrekking tot de ongeloofwaardigheid van zijn vluchtmotieven niet ter beoordeling aan een rechter hebben kunnen voorleggen. Dat zou aanleiding behoren te zijn om verzoekers vluchtmotieven alsnog inhoudelijk bij dit beroep te betrekken.
2.15 Aangenomen dat sprake is van een verzuim door verzoekers vorige gemachtigde, in die nalatigheid kan, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, geen zodanig bijzonder omstandigheid worden gezien dat het thans bestreden dient worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Voor dat oordeel is redengevend dat het handelen of nalaten van een gemachtigde in beginsel voor risico dient te blijven van de rechtzoekende.
2.16 Nu zich in dit geval de in rechtsoverweging 2.10 genoemde uitzonderingssituatie niet voordoet, dient te worden beoordeeld of verzoeker bij zijn herhaalde aanvraag rechtens relevante nova heeft vermeld.
2.17 Verzoeker heeft bij zijn huidige aanvraag geen hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden aangevoerd die dateren van na het vorige besluit en nieuw licht kunnen werpen op het genomen besluit om hem geen verblijfsvergunning asiel te verlenen. Verzoeker beroept zich wat dat betreft op dezelfde feiten als hij bij zijn vorige asielaanvraag ook al had aangevoerd. De door verzoeker ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 15c Definitierichtlijn aangevoerde informatie dateert van na het afwijzende besluit van 9 september 2007 en heeft ook betrekking op de veiligheidssituatie van na die datum. In zoverre is dus sprake van nova, echter die nova kunnen slechts dan een hernieuwde beoordeling rechtvaardigen indien niet op voorhand is uitgesloten dat hetgeen is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit en de overwegingen waarop dat besluit berust.
2.18 Verzoeker heeft aangevoerd dat de algemene situatie in Pakistan de afgelopen twee jaar is verergerd en met name ook in het gebied waar hij vandaan komt (North West Frontier Province, NWFP). Hij baseert die stelling op het overgelegde reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede de volgende (kranten)berichten overgelegd;
- Trouw 10 oktober 2008 'Doden bij bomaanslag Pakistan';
- Parool 26 september 2008 'Pakistan waarschuwt VS';
- Parool 11 september 2008 'Amerikaanse commando's vechten in Pakistan';
- Parool 16 september 2008 'Leger Pakistan mag schieten op Amerikanen';
- NRC 11 oktober 2008 'Aanslag Pakistan: 40 doden';
- HLN 12 oktober 2008 'Drie doden bij raketaanval in Pakistaans stamgebied';
- Press TV 29 augustus 2008: 'Two civilians killed in Pakistan's Kohat'.
2.19 Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van de richtlijn is een "persoon die voor de subsidiaire beschermingsstatus in aanmerking komt" een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, leden 1 en 2 niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen.
Volgens artikel 15 bestaat ernstige schade uit:
a)….; of
b)….; of
c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Volgens artikel 18 verlenen lidstaten de subsidiaire beschermingsstatus aan een onderdaan van een derde land of staatloze die overeenkomstig de hoofdstukken II en V in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming
2.20 Verweerder heeft niet betwist dat verzoeker afkomstig is uit de NWFP en evenmin dat hij behoort tot de Pashtu-stam. Desgevraagd heeft verweerder zich ter zitting, bij monde van zijn gemachtigde, op het standpunt gesteld dat hij geen mening heeft over het al dan niet thans bestaan van een gewapend conflict in de zin van artikel 15c Definitierichtlijn in heel Pakistan dan wel de NWFP.
2.21 Uit het voormelde reisadvies blijkt dat voor geheel Pakistan geldt dat niet-essentiële reizen worden ontraden en dat voor delen van de NWFP geldt dat alle reizen naar die gebieden worden ontraden. Volgens het advies is in Pakistan sprake van voortdurende instabiliteit, waardoor de veiligheidssituatie in grote delen van het land slecht is. Er is sprake van een toenemende geweldsspiraal, de terroristische dreiging is hoog en er vindt sektarisch geweld plaats.
Uit de overgelegde (kranten)berichten komt naar voren dat in de stamgebieden het gezag van de Pakistaanse regering ondergeschikt is aan dat van de stamoudsten, dat terreurbewegingen er vrij spel hebben en dat die bewegingen volgens de Amerikanen vrijuit aan beide kanten van de Pakistaans-Afghaanse grens opereren. Voorts komt uit de krantenberichten naar voren dat de Amerikanen (lucht)aanvallen uitvoeren in de stamgebieden om bewegingen als Al Qaida en de Taliban te bestrijden en dat de Pakistaanse autoriteiten door Amerika onder druk worden gezet om bases van Al Qaida en de Taliban in de stamgebieden bij de Afghaanse grens te vernietigen.
2.22 Gelet op de voormelde informatie kan, mede in aanmerking genomen het terughoudende standpunt van verweerder daarover, niet worden gezegd dat op voorhand is uitgesloten dat zich in Pakistan en de NWFP in het bijzonder ten tijde van het bestreden besluit een internationaal en/of binnenlands gewapende conflict voordeed - en thans nog voordoet - in de zin van artikel 15c Definitierichtlijn. Daarmee is ook niet op voorhand uitgesloten dat aan verzoeker op grond van artikel 15c Definitierichtlijn subsidiaire bescherming en een verblijfsvergunning asiel dient te worden verleend, zodat niet worden gesteld dat al hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit. Aan dit oordeel kan niet afdoen het standpunt van verweerder dat met de toetsing zoals die bij de beoordeling van de eerste asielaanvraag is verricht in het kader van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw ook reeds is getoetst aan artikel 15c Definitierichtlijn. Nog afgezien van het feit dat uit het besluit van 7 september 2007 niet blijkt dat daarbij tevens is getoetst aan artikel 15c Definitierichtlijn, gaat verweerder hierbij uit van de veronderstelling dat artikel 15c Definitierichtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat die bepaling uitsluitend bescherming biedt in een situatie waarop ook artikel 3 EVRM betrekking heeft. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 oktober 2007 (LJN:BB5841), waarmee een tweetal prejudiciële vragen zijn gesteld over de uitleg van artikel 15c Definitierichtlijn en waarop het Europese Hof van Justitie EG nog niet heeft geantwoord, kan thans nog niet worden gesteld dat de uitleg die verweerder daaraan geeft de juiste is. Daarbij komt dat verweerder niet heeft bestreden dat verzoeker Pashtun is en in het afwijzende besluit op de eerste aanvraag op zichzelf niet ongeloofwaardig heeft bevonden dat verzoeker voor zijn vertrek problemen heeft gehad met zijn broer vanwege het feit dat die verzoeker ertoe wilde bewegen zich aan te sluiten bij de moslim extremisten. Mede tegen de achtergrond van die op de persoon van verzoeker betrekking hebbende omstandigheden dient verweerder te beoordelen of verzoeker aannemelijk heeft gemaakt dat er ten aanzien van hem zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat wanneer hij naar zijn land van herkomst terugkeert een reëel risico zou lopen op ernstige schade in de zin van artikel 15c Definitierichtlijn.
2.23 Verweerder heeft de onderhavige asielaanvraag derhalve niet kunnen afwijzen onder verwijzing naar het afwijzende besluit op de eerste asielaanvraag van verzoeker.
2.24 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van artikel 4:6 en 3:46 van de Awb.
2.25 Nu in de hoofdzaak wordt beslist zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
2.26 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 966,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3.1 verkaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit en bepaald dat verweerder binnen een termijn van zes weken opnieuw op de aanvraag van verzoeker dient te beslissen;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.[4] veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 966,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem,verzoeker te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzieningenrechter en op 4 november 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.