Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/37481
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [1985], van (gestelde) Guinese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. C. Piepers-Praagman, advocaat te Hoorn,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. van Lelyveld, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 19 oktober 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 20 oktober 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 20 oktober 2008 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Verweerder had moeten afzien van inbewaringstelling. Eiser is een voormalige asielzoeker. Na afloop van zijn asielprocedure wordt er gestreefd naar zijn terugkeer naar zijn land van herkomst. De Dienst Terugkeer en Vetrek is bezig met een aanvraag voor een laissez passer (lp), eiser is naar de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) geweest en hij wordt begeleid door Vluchtelingenwerk. Een en ander is aanleiding geweest om aan eiser een meldplicht op te leggen. Dit heeft hij tijdens zijn ophouding ook uitdrukkelijk meegedeeld. Het is aan verweerder te wijten dat hij pas maandag heeft kunnen achterhalen dat aan eiser inderdaad een meldplicht was opegelegd.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Er was geen reden voor oplegging van een lichter middel dan inbewaringstelling. Verweerder heeft zijn best gedaan en heeft zondag 19 oktober 2008 geprobeerd in de systemen te vinden of aan eiser inderdaad een meldplicht is opgelegd. De maatregel mocht gezien de gronden worden opgelegd. De bereidheid om onderzoek te doen was aanwezig. Toen maandag bleek dat aan eiser een meldplicht was opgelegd is besloten de maatregel op te heffen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van eiser op 20 oktober 2008 is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. In dit kader dient te worden beoordeeld of de oplegging of de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is geweest.
Tussen partijen is in geschil of verweerder had moeten afzien van oplegging van de maatregel.
Uit de stukken van het geding blijkt dat eiser op zaterdag 18 oktober 2008 om 22.25 uur strafrechtelijk is aangehouden en dat hij direct daarna is opgehouden op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vw 2000. Op zondag 19 oktober 2008 om 10.15 uur is eiser in het kader van zijn ophouding gehoord. Tijdens dit gehoor heeft eiser verklaard dat hij een uitgeprocedeerde asielzoeker is, dat hij vier keer een lp-aanvraag heeft ondertekend bij de politie, dat hij in een meldplicht loopt en dat hij via zijn contactpersoon bij Vluchtelingenwerk Nederland contact heeft gelegd met het IOM. Om 11.25 uur is eiser gehoord op grond van artikel 59 van de Vw en artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. In dat gehoor heeft hij aan het voorgaande toegevoegd dat hij weet dat hij naar zijn land terug moet, dat de Dienst Terugkeer en Vertrek ongeveer vier maanden daarvoor foto’s van hem hadden gemaakt in verband met een lp-aanvraag en dat hij wil meewerken aan zijn terugkeer. Vervolgens is eiser om 11.45 uur in bewaring gesteld.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser na afloop van zijn asielprocedure in een uitzettingstraject terecht is gekomen, dat is afgezien van inbewaringstelling en dat eiser in afwachting van de afgifte van een lp een meldplicht is opgelegd.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat tijdens eisers ophouding op zondag is getracht de verblijfsrechtelijke situatie van eiser te achterhalen. Dat is pas op maandag gelukt, omdat toen, anders dan op zondag, de juiste personen konden worden bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan verweerder om ervoor te zorgen dat een verklaring als die van eiser tijdens de ophouding op zijn juistheid kan worden onderzocht. Het ligt dan ook in de risicosfeer van verweerder dat dit pas een dag na oplegging van de maatregel is gebeurd. De rechtbank leidt uit het feit dat de maatregel vervolgens direct is opgeheven af dat verweerder van het opleggen van de maatregel had afgezien, indien hij eerder op de hoogte was geweest van de relevante gegevens. Een en ander in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat verweerder het besluit tot inbewaringstelling onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Het besluit is dan ook in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 105,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 105 ,-- (zegge: honderdvijf euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2008.