ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5148

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/6361 KINDER
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
  • L.M. Holdert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming kinderopvang 2005; aanvraag niet tijdig ingediend

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de tegemoetkoming kinderopvang voor het jaar 2005. Eiser had een aanvraag ingediend op 2 november 2006, maar deze aanvraag was niet tijdig gedaan binnen de wettelijke termijn van artikel 11 van de Wet Kinderopvang, die eindigde op 31 augustus 2006. De rechtbank oordeelde dat de wetgever een systeem heeft beoogd waarin geen tegemoetkoming wordt vastgesteld indien de aanvraag niet tijdig is ingediend en er ook geen eerdere aanvraag tot verlening is gedaan. De rechtbank concludeerde dat de tegemoetkoming terecht op nihil was vastgesteld.

Eiser voerde aan dat hij onjuist was voorgelicht door een medewerker van de Belastingtelefoon over de uiterste inleverdatum. De rechtbank verwierp dit beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat niet vaststond wat de inhoud van het telefoongesprek was. Daarnaast stelde de rechtbank vast dat er ruime bekendheid was gegeven aan de wijziging van de regeling per 1 januari 2005, en dat het voor risico van eiser kwam dat hij niet tijdig op de hoogte was van deze wijzigingen.

Eiser wees er ook op dat verweerder de wettelijke beslistermijn had overschreden, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat de gevolgen van de te late indiening van de aanvraag niet moesten worden verbonden aan eiser. De rechtbank respecteerde de keuze van de wetgever om aan het overschrijden van de termijn door een belanghebbende andere gevolgen te verbinden dan aan het overschrijden van een termijn door een bestuursorgaan. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/6361 KINDER
Uitspraakdatum: 30 september 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Toeslagen/[P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 19 juli 2007 op het bezwaar van eiser tegen de beschikking van verweerder van 22 juni 2007 waarbij de tegemoetkoming kinderopvang voor 2005 is vastgesteld op nihil.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen drs. [A].
1Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2Gronden
2.1. Het geschil draait om de vraag of verweerder terecht de tegemoetkoming kinderopvang voor 2005 heeft vastgesteld op nihil op de grond dat de aanvraag niet is gedaan binnen de in artikel 11 van de Wet Kinderopvang (tekst 2005, hierna: de Wet) bedoelde termijn. Niet in geschil dat de op 2 november 2006 ingediende aanvraag niet is gedaan binnen deze termijn, welke in dit geval afliep op 31 augustus 2006. Tevens staat vast dat eiser niet eerder een aanvraag voor tegemoetkoming kinderopvang heeft gedaan.
2.2. De artikelen 10 en 11 van de Wet luiden voor zover hier van belang als volgt:
'Artikel 10
1. Een aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming van het Rijk over een tegemoetkomingsjaar wordt gedaan vóór 1 december van dat tegemoetkomingsjaar.
2. Indien een beschikking tot verlening van een tegemoetkoming wordt gegeven, wordt tevens een beschikking tot voorschotverlening gegeven.
Artikel 11
1. Een aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk over een tegemoetkomingsjaar wordt gedaan vóór 1 april van het jaar volgend op dat tegemoetkomingsjaar.
2. Indien vóór de in het eerste lid genoemde datum de ouder of diens partner uitgenodigd is om over het tegemoetkomingsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag tot vaststelling gedaan uiterlijk op de dag waarop die aangifte moet zijn ingediend. Zijn zowel de ouder als zijn partner uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, dan wordt de aanvraag tot vaststelling gedaan uiterlijk op de dag waarop de laatste aangifte moet zijn ingediend.'
2.3. Over de indieningstermijn van de aanvraag tot vaststelling van tegemoetkoming kinderopvang is in de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2001/02, 28447, nr. 3) het volgende opgemerkt:
'Indien na de uiterste indieningsdatum geen aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming is ingediend, terwijl er wel op een eerder tijdstip een aanvraag is gedaan tot verlening van de tegemoetkoming, kan de tegemoetkoming ambtshalve worden vastgesteld. Indien de ouder niet tijdig een aanvraag tot vaststelling indient, kan het hoofd hem op grond van artikel 4:44, derde lid, van de Awb een nadere termijn stellen voor de indiening. Dat is dan een fatale termijn. In het geval er geen aanvraag tot verlening is ingediend en een aanvraag tot vaststelling wordt niet tijdig gedaan, kan geen tegemoetkoming worden vastgesteld, ook al heeft de ouder kosten van kinderopvang gemaakt.'
2.4.1. De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever het volgende systeem heeft beoogd.
2.4.2. Indien de aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang niet tijdig is ingediend, maar wel reeds eerder een aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming kinderopvang is ingediend, kan een nadere termijn worden gesteld voor indiening van de aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang of kan de tegemoetkoming ambtshalve worden vastgesteld.
2.4.3. Indien de aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang niet tijdig is ingediend en ook niet eerder een aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming kinderopvang is ingediend, wordt geen tegemoetkoming vastgesteld.
2.5. Ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is de rechter gehouden volgens de wet recht te spreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Dit brengt mee dat het de rechtbank niet is toegestaan de wettelijke regeling omtrent de (aanvraag van) tegemoetkoming kinderopvang of andere wettelijke regelingen als zodanig te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Dat dit laatste het geval is, is aan de rechtbank evenwel niet gebleken en door eiser ook niet aangevoerd.
2.6. Uit de onder 2.1 vermelde feiten blijkt dat eiser uitsluitend een aanvraag tot aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang heeft ingediend. Hier doet zich dus de onder 2.4.3 bedoelde situatie voor.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.1 tot en met 2.6 is overwogen, is verweerders besluit om de tegemoetkoming kinderopvang voor 2005 vast te stellen op nihil juist.
2.8. Eiser stelt verder dat hij in mei 2006 heeft gebeld met de Belastingtelefoon en in dat gesprek onjuist is voorgelicht over de datum waarop de aanvraag uiterlijk moest worden gedaan.
De rechtbank verwerpt dit beroep op het vertrouwensbeginsel, reeds omdat niet vaststaat wat de precieze inhoud is geweest van het telefoongesprek en van de daarin door de medewerker gedane uitlatingen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de medewerker uitlatingen heeft gedaan waaraan eiser objectief bezien een rechtens te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen omtrent de uiterste inleverdatum voor de aanvraag.
2.9. Eiser heeft verder betoogd dat de informatieverstrekking door verweerder - meer in het algemeen - onvoldoende was, waardoor eiser niet op de hoogte was van de termijn waarbinnen en de wijze waarop de aanvraag moest worden ingediend, en evenmin van de gevolgen van overschrijding van de aanvraagtermijn.
Deze grief faalt. Bij een aanvraag om vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang
ligt - anders dan bij (bijvoorbeeld) een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen - het initiatief bij de aanvrager, die een vrije keuze heeft om een dergelijke tegemoetkoming al dan niet aan te vragen. Die keuzevrijheid (die bij een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontbreekt) brengt mee dat van degene die overweegt een aanvraag tot vaststelling van tegemoetkoming kinderopvang in te dienen, mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van de (procedurele) regels daaromtrent. Daargelaten hoever de voorlichtende rol van de overheid op dit punt precies gaat, acht de rechtbank op grond van hetgeen verweerder daaromtrent in de van hem afkomstige stukken en ter zitting onweersproken heeft aangevoerd, aannemelijk dat van overheidswege ruime bekendheid is gegeven aan de wijziging per 1 januari 2005 van de regeling betreffende de tegemoetkoming kinderopvang. De omstandigheid dat eiser niet (tijdig) van de wijzigingen in de regeling heeft kennisgenomen komt dan ook voor zijn eigen risico en is dus evenmin reden om te oordelen dat verweerder de te laat ingediende aanvraag had moeten behandelen als ware het een tijdig ingediende aanvraag.
2.10. Eiser heeft er - terecht - op gewezen dat verweerder de wettelijke termijn beslistermijn heeft overschreden. Hij heeft aangevoerd dat het volledig afwijzen van de aanvraag niet in verhouding staat tot het verzuim om de aanvraag niet tijdig in te dienen. Verweerder had in plaats daarvan ook enige coulance kunnen betrachten of een sanctie kunnen opleggen, aldus eiser.
Indien en voor zover dit betoog aldus moet worden opgevat dat aan overschrijding van de termijn voor het indienen van de aanvraag niet de gevolgen mogen worden verbonden als er door verweerder aan zijn verbonden (namelijk het vaststellen van de tegemoetkoming op nihil), omdat aan het overschrijden door verweerder van wettelijke termijnen geen of minder zware gevolgen zijn verbonden, faalt dat betoog op grond van hetgeen onder 2.5 is overwogen. De door de wetgever gemaakte keuze om aan het overschrijden van een wettelijke termijn door een belanghebbende andere gevolgen te verbinden dan aan het overschrijden van een wettelijke termijn door een bestuursorgaan dient in dit geval door de rechter te worden gerespecteerd.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Holdert, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.