Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: 08-5221
Zaaknummer: 314656
Datum beschikking: 12 november 2008
Gezag, verzoek ex artikel 1: 253a BW
Beschikking op het op 4 juli 2008 ingekomen verzoek van:
[de moeder]
de moeder,
wonende te [plaats A.],
advocaat: mr. M. Groenleer te Leiden;
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [plaats A.],
advocaat: mr. E.M. Kostense te Den Haag.
Procedure
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 2 oktober 2008 met bijlagen van de zijde van de moeder;
- het faxbericht d.d. 14 oktober 2008 met bijlagen van de zijde van de moeder.
Op 15 oktober 2008 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij zijn verschenen de moeder, bijgestaan door de mevrouw Röhle, tolk in de Engelse taal, en de vader, beiden vergezeld van hun advocaat. Voorts is aanwezig mevrouw M. Versteeg namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.
Feiten
Partijen zijn op 5 januari 1997 in Karanganyar, Indonesië met elkaar getrouwd.
Partijen hebben tijdens het huwelijk twee nog minderjarige kinderen geadopteerd, te weten:
- [minderjarige 1], geboren op 10 juni 2003 te Addis Ababa (Ethiopië), en
- [minderjarige 2], geboren op 10 juni 2003 te Addis Ababa (Ethiopië).
Bij beschikking van 26 september 2007 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, welke beschikking op 22 oktober 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben hun onderlinge betrekkingen neergelegd in een door partijen op 25 juli en 1 augustus 2007 ondertekend echtscheidingsconvenant, waarvan de inhoud als in voormelde beschikking opgenomen moet worden beschouwd.
Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over de minderjarigen belast.
Blijkens overgelegde bewijsstukken van de gemeente [plaats A.] heeft de moeder de Nederlandse nationaliteit en is de vader Brits Burger.
Verzoek en verweer
Het verzoek van de moeder luidt:
- de moeder op grond van artikel 1: 253a BW toestemming te geven om met de kinderen van partijen te verhuizen naar Edinburgh, Schotland,
bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer en verzoekt de rechtbank om de moeder niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen.
Voorts verzoekt de vader zelfstandig:
primair:
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen in [plaats A.] blijft en dat het de moeder derhalve niet is toegestaan om met de kinderen zonder instemming van de vader [plaats A.] te verlaten en elders te gaan wonen (in Nederland), dan wel Nederland te verlaten en in Schotland dan wel een ander buitenland te gaan wonen,
en
- de huidige zorgregeling zoals opgenomen in het convenant te wijzigen, zodanig dat partijen de zorg voor de kinderen daadwerkelijk delen bij helfte, in die zin dat de kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader, met het wisselmoment op maandag;
subsidiair:
- te bepalen dat, wanneer de moeder haar nieuwe partner naar het buitenland volgt dan wel elders in Nederland gaat wonen, de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vader zullen hebben, met vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen, conform een zonodig nog door de vader te formuleren voorstel, waarbij hij streeft naar continuering van veelvuldig contact van beide ouders met de kinderen;
- te bepalen dat, wanneer de moeder zonder de kinderen haar nieuwe partner naar het buitenland volgt en de kinderen hun gewone verblijfplaats bij de vader zullen hebben, de afspraken opgenomen in het convenant terzake de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen als vervallen worden beschouwd met ingang van de datum waarop de kinderen bij de vader hun hoofdverblijf hebben, dan wel met ingang van een datum die uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, althans dat de bijdrage zoals overeengekomen wordt gewijzigd conform een zonodig nog door de vader te formuleren voorstel;
een en ander bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Beoordeling
Rechtsmacht en ontvankelijkheid
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek ex artikel 1: 253a BW.
Nu de ouders zijn belast met de gezamenlijke gezagsuitoefening over de minderjarigen is de moeder op grond van de geschillenregeling van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek bevoegd een geschil inzake de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen aan de rechter voor te leggen, en kan zij in haar verzoek worden ontvangen. De rechtbank heeft een vergelijk tussen partijen beproefd en de standpunten van partijen gehoord. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt, zal de rechtbank op het verzoek van de moeder beslissen.
Inhoudelijke beoordeling
De moeder heeft het voornemen om naar Schotland te verhuizen alwaar haar nieuwe partner woont. Daarbij stelt de moeder voorop dat een ouder na echtscheiding de mogelijkheid moet hebben om weer verder zelfstandig een eigen leven te gaan leiden, waarbij de minderjarigen in het algemeen de ouder bij wie zij in de hoofdzaak verblijven, volgen. Daarnaast dienen de overige omstandigheden van het geval in de beoordeling te worden betrokken, aldus de moeder.
De moeder heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd.
De moeder heeft een bestendige relatie met een nieuwe partner en wenst in de zomer van 2009 met hem in het huwelijk te treden en dan ook naar Edinburgh te verhuizen met de minderjarigen. De minderjarigen hebben al een band met de nieuwe partner, aangezien hij de moeder regelmatig opzoekt in [plaats A.]. De moeder heeft altijd in overwegende mate de zorg voor de minderjarigen op zich genomen en doet dat thans ook. Zij is van mening dat er tussen partijen geen sprake is van co-ouderschap, hetgeen ook niet zou kunnen, aangezien de vader fulltime werkt. De moeder verklaart dat de afspraken in het convenant omtrent de omgang tot stand zijn gekomen in een situatie waarin zij onder druk van de vader stond.
De verhuizing is door de moeder zorgvuldig voorbereid; zo krijgen de minderjarigen elk een eigen kamer en hebben zij alle kans om zich verder te ontplooien, qua hobby’s en later qua universiteiten. Voorts zal de moeder de eerste jaren niet werken zodat zij voltijds beschikbaar is om de integratie van de minderjarigen te begeleiden. Ook komen de minderjarigen dichter bij de familie van de vader te wonen, zodat ze regelmatig op familiebezoek kunnen. De moeder stelt dat er noodzaak is voor haar om te verhuizen, aangezien er gelet op de taalbarrière (de nieuwe partner spreekt Engels) en de opleiding van de partner, geen werk voor hem in Nederland te vinden is en de moeder geen andere woonruimte in Nederland kan bekostigen.
De moeder stelt dat het contact tussen de vader en de minderjarigen nauwelijks zal verminderen, aangezien de moeder een ruime omgangsregeling voorstaat en de minderjarigen via internet, skype en webcam met de vader kunnen communiceren. Daarbij komt dat de vader omgang met de minderjarigen kan hebben bij de in Groot-Brittannië wonende familie van de vader. Reistijd behoeft dus geen belemmering voor omgang te vormen. Daarbij komt dat de communicatie tussen de moeder en de vader redelijk goed verloopt en dat beide partijen in het belang van de minderjarigen kunnen denken. Derhalve is er een basis om ook vanuit Edinburgh goede afspraken te kunnen blijven maken omtrent de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
De moeder stelt dat het gezin van haar met de vader en de minderjarigen internationaal is georiënteerd en dat de minderjarigen de Engelse taal al leren. Voorts zijn de minderjarigen nog erg jong en nog niet zo gehecht aan hun omgeving en netwerk. Ze zijn in een leeftijd dat een verhuizing geen onoverkomelijk bezwaar voor hen vormt.
De vader betwist het door de moeder gestelde en voert hiertoe het navolgende aan.
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in haar beoordeling van het verzoek van de moeder alle omstandigheden van het geval dient mee te wegen, waarbij het belang van de minderjarigen van de eerste orde dient te zijn.
De vader betwist het door de moeder gestelde omtrent de zorgverdeling. Partijen zijn in het echtscheidingsconvenant overeengekomen dat zij door middel van co-ouderschap voor de minderjarigen zullen zorgen. De huidige zorgregeling houdt in dat de minderjarigen eenmaal per veertien dagen van woensdag 11.45 uur tot maandag naar school bij de vader verblijven, welke regeling de vader trouw nakomt. Deze verdeling is niet bij helfte, omdat de moeder uitdrukkelijk heeft verzocht een ruimere periode voor de minderjarigen te mogen zorgen. Voorts worden alle schoolvakanties, feestdagen en de verjaardagen van de minderjarigen gedeeld.
De vader stelt zich op het standpunt dat het voor juist deze minderjarigen, vanwege hun adoptie, des te belangrijker is dat zij in een stabiele leefomgeving blijven. De minderjarigen hebben immers bij hun adoptie al een keer een enorme verandering meegemaakt. Inmiddels zijn ze helemaal vernederlandst en gesetteld in een veilige omgeving. De vader stelt dat de voorgenomen verhuizing van de moeder tot een groot gevoel van onveiligheid bij de minderjarigen kan leiden. De vader verzet zich hiertegen. Voorts stelt de vader dat niet alleen de moeder, maar ook de minderjarigen geworteld zijn in Nederland. De minderjarigen hebben het goed op school en hebben hier nevenactiviteiten.
De vader stelt dat de moeder haar hele toekomst ophangt aan haar nieuwe partner en zijn familie. Zeker nu de moeder verder geen enkele binding met Schotland heeft en de nieuwe partner nog geen baan aldaar heeft en dus nog niet economisch is gebonden aan Schotland, stelt de vader zich op het standpunt dat de nieuwe partner van de moeder flexibel moet kunnen zijn qua woonplaats.
De vader is van mening dat de door de moeder voorgestelde omgangsregeling zeer moeilijk zal zijn na te komen vanwege de reisafstand, de leeftijd van de minderjarigen en vanwege de werkzaamheden van de vader. De vader verwacht dat het contact tussen hem en de minderjarigen niet op een aanvaardbaar niveau zal worden gehandhaafd, wanneer de minderjarigen in Schotland gaan wonen. De vader acht dit niet in het belang van de minderjarigen.
De vader is derhalve van mening dat het in het belang van de minderjarigen is om in [plaats A.] te blijven wonen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank dient, gelet op het bepaalde in artikel 1:253a BW een beslissing te nemen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Daarnaast dienen, krachtens recente jurisprudentie, alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, hetgeen er in voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde is bij de te verrichten afweging van belangen (HR 25 april 2008, NJ 2008, 414, m.nt. SW, LJN: BC5901).
Uit de afspraken in het convenant, waarvan de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat deze onder druk zouden zijn opgesteld, en de huidige feitelijke zorgverdeling tussen beide ouders leidt de rechtbank af dat de vader in grote mate deelneemt aan de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen is dat deze situatie, waarin beide ouders actief betrokken zijn en de minderjarigen aan beide ouders gehecht zijn, zoveel mogelijk bestendigd wordt en gewaarborgd blijft. Daarbij weegt voor de rechtbank mee dat de minderjarigen geadopteerd zijn en juist vanwege deze adoptie, een groot belang hebben bij een stabiele leefomgeving en dezelfde hechtingspersonen.
De rechtbank is, gehoord het hieromtrent gestelde en de betwisting ervan, van oordeel dat het contact tussen de vader en de minderjarigen ernstig zal verminderen als de moeder met de minderjarigen naar Edinburgh verhuist en acht zulks niet in het belang van de minderjarigen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het belang van de moeder om te verhuizen, gelet op de betwisting van de vader, niet dient te prevaleren boven het regelmatige contact van de vader met de minderjarigen.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat het belang van de minderjarigen het meest gediend is met voortzetting van de situatie, waarin de vader en de moeder beiden een belangrijke rol hebben in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarigen en dat de rechtbank de overige omstandigheden niet zal laten prevaleren boven hetgeen zij in het belang van de minderjarigen wenselijk acht.
Zelfstandige verzoeken van de vader
De vader heeft voorts bij zelfstandig verzoek het een en ander verzocht. De moeder heeft verzocht hierop nader te mogen reageren, als haar verzoek wordt afgewezen.
De rechtbank zal de zaak aanhouden teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen zich over de zelfstandige verzoeken van de vader uit te laten als na te melden.
wijst af het verzoek van de moeder;
bepaalt dat de behandeling van de primaire en subsidiaire verzoeken van de vader worden aangehouden tot 1 januari 2009 pro forma teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen zich uit te laten als hierna vermeld;
bepaalt dat de moeder uiterlijk vier weken voor de genoemde proformadatum dient te reageren op de door de vader gedane primaire en subsidiaire verzoeken;
bepaalt dat de vader uiterlijk twee weken voor de genoemde proformadatum voor zover daarop wordt prijs gesteld, zal reageren;
bepaalt dat indien de moeder aan het hierbij bepaalde geheel of gedeeltelijk niet voldoet, de zaak met toepassing van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zal worden afgedaan;
houdt iedere verdere beslissing omtrent de primaire en subsidiaire verzoeken van de vader aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G.J. Brink, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2008.