ECLI:NL:RBSGR:2008:BG4108

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/32810
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 oktober 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring zit. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van de staatssecretaris van Justitie om hem een aanbod te doen voor een verblijfsvergunning op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet. De voorzieningenrechter heeft allereerst de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Hierbij is gekeken of de weigering van verweerder om een aanbod te doen kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of als een handeling die gelijkgesteld kan worden aan een besluit. De voorzieningenrechter concludeert dat er op dit moment verschillende oordelen bestaan over de vraag of deze weigering als een besluit kan worden aangemerkt, en besluit daarom dat het verzoek ontvankelijk is.

Vervolgens heeft de voorzieningenrechter de belangenafweging gemaakt. De verzoeker heeft geen rechtmatig verblijf en zit in vreemdelingenbewaring, wat betekent dat hij er belang bij heeft om niet te worden uitgezet. Uitzetting zou onomkeerbare gevolgen voor hem kunnen hebben, vooral omdat ononderbroken verblijf in Nederland een voorwaarde is voor de regeling. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de staatssecretaris niet duidelijk heeft gemaakt waarom verzoeker geen aanbod is gedaan, en dat er twijfels zijn over de identiteit en nationaliteit van verzoeker. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker als doorslaggevend beschouwd en het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en bepaald dat het betaalde griffierecht vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzieningenrechter, en is bekendgemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/32810
V-nr.: [nummer]
inzake:
[verzoeker], geboren op [1957], van Egyptische nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot te Dordrecht, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H.G. Koppert, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij schrijven van 8 augustus 2008, aangevuld op 8 september 2008, heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de omstandigheid dat hem geen aanbod is gedaan voor een verblijfsvergunning in het kader van de regeling afwikkeling nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet (hierna: de regeling), zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/11, thans neergelegd in paragraaf B14/5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder heeft nog geen beslissing op bezwaar genomen.
2. Op 10 september 2008 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. De gronden van het verzoek zijn ingediend bij brief van 16 september 2008.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2008. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig K. Saachi, tolk Arabisch.
4. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. FEITEN
Verzoeker heeft op 4 augustus 2008 verweerder verzocht om een kopie van de interne minuut waarin de toetsing van zijn geval aan de regeling is neergelegd. Op 5 augustus 2008 heeft verweerder de (concept-) minuut aan verzoeker toegestuurd.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In het kader van deze belangenafweging speelt een rol de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2. De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats gesteld voor de vraag of sprake is van een ontvankelijk verzoek. Voor de beantwoording van die vraag is van doorslaggevend belang of de ambtshalve weigering van verweerder om verzoeker een aanbod te doen op grond van de regeling, kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, dan wel als een op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 met een besluit gelijkgestelde handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
3. De voorzieningenrechter wijst voor de beantwoording van deze rechtsvraag op de volgende jurisprudentie:
- De uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 27 maart 2008 (LJN: BC8183) en de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juli 2008 (LJN: BD8273).
In deze uitspraken is geoordeeld dat de weigering van verweerder om aan een vreemdeling een aanbod te doen op grond van de regeling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar wel is aan te merken als een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Tegen beide uitspraken is hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Voor zover de rechtbank nu bekend is, heeft de AbRS in beide zaken nog geen uitspraak gedaan.
- De uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 juni 2008 (AWB 08/2995) en van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 7 augustus 2008 (LJN: BE8680).
In deze uitspraken is geoordeeld dat de weigering van verweerder om aan een vreemdeling een aanbod te doen op grond van de regeling niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en evenmin als een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
4. De voorzieningenrechter komt onder meer op grond hiervan tot de conclusie dat over de vraag of een ontvankelijk bezwaar kan worden ingediend tegen het niet doen van een aanbod op grond van de regeling verschillend wordt geoordeeld. Bij die stand van zaken en met het oog op de door de voorzieningenrechter te bieden rechtsbescherming zal er vooralsnog van worden uitgegaan dat sprake is van een handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, waartegen een bezwaar kan worden ingediend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dus ontvankelijk.
5. De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het verzoek om een voorlopige voorziening, gelet op de betrokken belangen, voor toewijzing in aanmerking komt of moet worden afgewezen.
Verzoeker heeft geen rechtmatig verblijf en zit in vreemdelingenbewaring. In zo een situatie heeft hij er in het algemeen belang bij om niet te worden uitgezet. Ook is sprake van een bijzonder belang van verzoeker om niet te worden uitgezet omdat ononderbroken verblijf in Nederland een voorwaarde is voor de onderhavige regeling. Uitzetting zou onomkeerbare gevolgen kunnen hebben.
Verder is van belang dat verweerder ieder moment kan overgaan tot het nemen van een beslissing op bezwaar. Verweerder weet immers al, zo volgt uit het verweerschrift, dat hij het bezwaar niet-ontvankelijk wil verklaren. Daarvoor lijkt geen lange besluitvormingsfase nodig, waarbij nog wordt aangetekend dat verzoeker in vreemdelingenbewaring zit. Toewijzing van de voorziening heeft voor verweerder geen onomkeerbare gevolgen.
6. De voorzieningenrechter heeft ook de volgende inhoudelijke aspecten bij de beoordeling betrokken.
Op dit moment is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter nog niet duidelijk of verzoeker aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning op grond van de regeling. Weliswaar bevindt zich in het dossier een (concept-) minuut waarin verweerder tot de conclusie komt dat verzoeker geen aanbod zal worden gedaan, maar een minuut is als zodanig niet bedoeld om verweerders overwegingen en beslissingen nauwgezet tot uitdrukking te brengen en bekend te maken aan verzoeker, nog daargelaten dat het gaat om een (concept-) minuut. Hoewel uit de (concept-) minuut blijkt dat verweerder twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van verzoeker, wordt niet duidelijk op welke wijze verweerder het beleid dat is neergelegd in paragraaf B14/5 van de Vc 2000 bij de beoordeling heeft betrokken. Immers, op grond van dat beleid wordt aan vreemdelingen geen verblijf op grond van deze regeling verleend, als zij in verschillende procedures verschillende identiteiten of nationaliteiten hebben opgegeven, waarvan in rechte is vastgesteld dat hieraan geen geloof kan worden gehecht.
In de eerste asielprocedure van verzoeker is in rechte komen vast te staan dat de door hem opgegeven identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn. Dit lijkt echter in de tweede asielprocedure niet vastgesteld te zijn. Ook is niet gebleken dat verzoeker twee maanden de gelegenheid heeft gekregen om de juiste identiteitsgegevens alsnog naar voren te brengen. Dit moet volgens dit beleid gebeuren als er twijfel is over de identiteit en nationaliteit.
7. Verweerder heeft ter zitting categorisch geweigerd inhoudelijk toe te lichten en te onderbouwen waarom verzoeker geen aanbod op grond van de regeling is gedaan. Mede daarom komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat vooralsnog niet iedere grond ontbreekt voor een aanspraak op een verblijfsvergunning op grond van de regeling. De voorzieningenrechter kent, alles afwegende, aan verzoekers belangen doorslaggevend gewicht toe. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook toegewezen.
8. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, j° artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor de voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
9. Onder de gegeven omstandigheden is er aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:82, vierde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat de uitspraak kan inhouden dat het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed door de rechtspersoon, aangewezen door de voorzieningenrechter.
IV. BESLISSING
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek toe en verbiedt verweerder verzoeker uit te zetten tot vier weken nadat verweerder op het bezwaar zal hebben beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, te weten € 644,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het griffierecht van € 145,-- (honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 oktober 2008 door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen - van der Hoek, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.