ECLI:NL:RBSGR:2008:BG3984

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/8753, 08/28075
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van aanvraag verblijfsvergunning regulier en legesverplichtingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 september 2008 uitspraak gedaan over de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning regulier. Verzoeker, een Nigeriaanse nationaliteit, had op 24 oktober 2007 een aanvraag ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat verzoeker niet in persoon was verschenen om de aanvraag te completeren en de verschuldigde leges niet had betaald. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gesteld op basis van het niet in persoon verschijnen van verzoeker. Volgens de wetgeving is er geen vereiste dat een aanvraag om een verblijfsvergunning in persoon moet worden ingediend. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag wel terecht buiten behandeling was gesteld omdat verzoeker niet alle benodigde gegevens en bescheiden had overgelegd, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoeker niet had voldaan aan de verplichting om de aanvraag te completeren, ondanks dat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om tijdig en volledig te voldoen aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning, inclusief het betalen van leges en het aanleveren van de benodigde documenten.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Almelo
regnr.: Awb 08/8753 BEPTDN/VO en Awb 08/28075 BEPTDN/BE
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[verzoeker],
geboren op [1977],
van Nigeriaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0711.01.0183,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.P.H. Thissen, advocaat te 's-Gravenhage;
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E.J.H.J. van Roosmalen ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop
Op 24 oktober 2007 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking "arbeid in loondienst" ingediend. Bij besluit van 12 februari 2008 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Brief van 10 maart 2008 is hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Verzoeker mag de behandeling van het bezwaar niet in Nederland afwachten. Bij verzoekschrift van 10 maart 2008 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het bezwaar is beslist. Dit verzoek is aangevuld bij brief van 25 maart 2008.
Bij besluit van 7 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard, waarna verzoeker op 4 augustus 2008 beroep heeft ingesteld bij de voorzieningenrechter.
Het verzoek is ter zitting van 5 september 2008 behandeld. Verzoeker is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Standpunten
Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat er sprake is van een onvolledige aanvraag. Verzoeker is namelijk niet in persoon verschenen om de aanvraag volledig te maken, hoewel hij hiertoe bij brief van 25 januari 2008 wel is uitgenodigd. Bovendien zijn de verschuldigde leges niet betaald en onvoldoende stukken overgelegd.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het niet verschijnen in persoon geen gebrek is op grond waarvan de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Het vereiste dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend is in strijd met artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en met artikel 3.102 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Voorts heeft verweerder nagelaten nogmaals een herstel-verzuim termijn te bieden om de verschuldigde leges te voldoen.
3. Overwegingen
De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Awb. De voorzieningenrechter zal toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft dan wel de beslissing in strijd is met andere rechtsregels en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op het bezwaar moet worden verboden.
In artikel 4:1 Awb is bepaald dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Uit artikel 4:5, eerste lid, Awb volgt dat het bestuursorgaan, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, kan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Artikel 24, eerste lid, onder a en b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag en omtrent de gegevens die de vreemdeling in persoon moet verstrekken.
Artikel 24, tweede lid, Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd is terzake van de afdoening van een aanvraag. Daarbij kan Onze Minister tevens bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen dan wel het document niet afgegeven.
Artikel 3.101, eerste lid, Vb 2000 bepaalt dat de aanvraag bedoeld in de artikelen 14 en 20 Vw 2000 wordt ingediend op een bij ministeriële regeling (Voorschrift Vreemdelingen) aan te wijzen plaats.
Artikel 3.102, eerste lid, Vb 2000 bepaalt dat de vreemdeling bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw 2000, in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding overlegt, alsmede, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de vreemdeling bij de niet in persoon ingediende aanvraag afschriften overlegt van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden en dat hij op verzoek van verweerder de originelen overlegt.
Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.102 Vb 2000 (nota van toelichting, blz. 170-171; Stb. 2000, 497) is dat artikel een uitwerking van de in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000 neergelegde verplichting om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen omtrent de door de vreemdeling in persoon te verstrekken gegevens. Hoofdregel in het vreemdelingenrecht is dat de aanvraag in persoon wordt ingediend en dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag de noodzakelijke gegevens en bescheiden verstrekt die voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn. Onder omstandigheden kan de aanvraag ook schriftelijk worden ingediend. In dat geval wordt een afschrift van een geldig document voor grensoverschrijding (en de overige bescheiden) overgelegd en op verzoek van de korpschef de originelen getoond.
In artikel 3.34 Voorschrift Vreemdelingen (Vv 2000) is geregeld welk bedrag verschuldigd is ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel van de Wet.
In paragraaf B1/9.6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is neergelegd dat indien het legesbedrag niet binnen vier weken is voldaan, een aanmaning wordt toegezonden om binnen twee weken alsnog te betalen. De aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel verzuim.
In hoofdstuk B1/9.1.1 Vc 2000 is als hoofdregel opgenomen dat de aanvraag door de vreemdeling in persoon wordt ingediend.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker er bij brief van 19 november 2007 op heeft gewezen dat leges verschuldigd zijn voor het in behandeling nemen van de door hem ingediende aanvraag en hem heeft uitgenodigd op het in die brief aangegeven tijdstip en op de daarin gegeven locatie persoonlijk het aanvraagformulier met de benodigde bescheiden te komen inleveren en daarbij onder meer de leges te voldoen.
Op grond van artikel 3.34 Vv 2000 wordt per aanvraag de verschuldigde leges geheven. De beslissing tot legesheffing en het bieden van gelegenheid tot betaling van het legesbedrag kan pas worden gegeven nadat de vreemdeling een aanvraag heeft ingediend. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de brief van verweerder van 25 januari 2008 moet worden aangemerkt als een eerste verzoek aan verzoeker om de verschuldigde leges op het in die brief genoemde tijdstip te voldoen. Met verzoeker is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder eerst op het moment dat verzoeker niet op het in voormelde brief aangegeven tijdstip is verschenen, heeft kunnen constateren dat verzoeker in verzuim was de per aanvraag verschuldigde leges te voldoen. Vervolgens had verweerder verzoeker in de gelegenheid moeten stellen om dit verzuim binnen een nader te stellen termijn herstellen, hetgeen verweerder ten onrechte heeft nagelaten. Verweerder had de aanvraag van verzoeker derhalve niet op deze grond buiten behandeling mogen stellen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de aanvraag daarentegen wel buiten behandeling kunnen stellen op de grond dat door verzoeker bij de aanvraag niet alle benodigde gegevens en bescheiden zijn overgelegd. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Bij brief van 25 januari 2008 heeft verzoeker een aanvraag gedaan om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw 2000. Als bijlage bij de brief is een aanvraagformulier meegezonden. Naar aanleiding van deze aanvraag is verzoeker bij de eerder vermelde brief van 25 januari 2008, gericht aan zijn gemachtigde, in de gelegenheid gesteld om op 8 februari 2008 het aanvraagformulier in persoon in te leveren en daarbij, naast het voldoen van de verschuldigde leges, tevens de voor de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden over te leggen, welke in de brief nader zijn genoemd.
Tussen partijen is niet in geschil dat verzoeker bij de schriftelijk ingediende aanvraag niet de voor de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden heeft overgelegd als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, Awb. Voorts is niet in geschil dat verzoeker op 8 februari 2008 niet in persoon is verschenen en niet zijn aanvraag heeft aangevuld met de voor de beoordeling van die aanvraag benodigde documenten, zoals vermeld in de brief van 25 januari 2008.
De voorzieningenrechter constateert dat verweerder zowel in het bestreden als in het primaire besluit het standpunt heeft ingenomen dat de aanvraag in persoon dient te worden ingediend en gecompleteerd. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) d.d. 10 juni 2008 (200708670/1), volgt dat in de vreemdelingenwetgeving geen wettelijke voorschriften zijn opgenomen waarin een vereiste is gesteld dat het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier, in persoon dient te geschieden. Uit de bewoordingen van artikel 3.102, Vb 2000 is af te leiden dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier zowel in persoon als niet in persoon kan worden ingediend. Op grond hiervan heeft de aanvrager de keuze om zijn aanvraag in persoon dan wel niet in persoon in te dienen. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de aanvraag op deze grond buiten behandeling gesteld.
Dit leidt echter niet tot het oordeel dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden, nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de overwegingen dienaangaande, maar blijkens de tekst van het bestreden en het primaire besluit de overwegingen met betrekking tot het in artikel 4:2, tweede lid, Awb bedoelde en in de artikelen 24 Vw 2000 en 3.102 Vb 2000 uitgewerkte vereiste dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verstrekt die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen en het niet aanvullen van de onvolledige aanvraag dragend zijn voor het niet in behandeling nemen van verzoekers aanvraag.
Zoals volgt uit bovengenoemde uitspraak van de ABRS, is het verzuim in dezen reeds ontstaan bij het indienen van de aanvraag. Verzoeker heeft immers, zo wordt ook niet betwist, bij het indienen van zijn aanvraag onvoldoende gegevens verstrekt om daarop te kunnen beslissen, zodat niet was voldaan aan het bepaalde in artikel 4:2, tweede lid, Awb. Verweerder heeft gehandeld overeenkomstig het hierboven geschetste wettelijk kader door verzoeker, na ontvangst van zijn schriftelijke aanvraag, uit te nodigen om dit verzuim te herstellen en de voor de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden te verschaffen. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn stelling dat de brief van 25 januari 2008 geen gelegenheid biedt tot herstelverzuim als bedoeld in artikel 4:5 Awb. Dat in die brief ten onrechte is gesteld dat verzoeker daartoe in persoon diende te verschijnen, maakt vorenstaande niet anders. Verweerder hoefde verzoeker, nadat hij desgevraagd de aanvraag niet op 8 februari 2008 met de voor de beoordeling van die aanvraag benodigde gegevens had gecompleteerd, niet nogmaals in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen. Voorts volgt de voorzieningenrechter verzoeker niet in zijn stelling dat verweerder niet of onvoldoende heeft gereageerd op de brief van verzoeker aan verweerder van 30 januari 2008, waarin vermeld wordt dat verzoeker alleen verschijnt indien hij de garantie krijgt niet gedetineerd te worden, en of het wel zin heeft om de aanvraag schriftelijk aan te vullen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een dergelijke brief overbodig, althans niet is gebleken om welke reden zo’n brief wordt verzonden aan verweerder. Immers, zoals reeds hierboven is overwogen, heeft de ABRS uitgemaakt dat in de vreemdelingenwetgeving geen wettelijke voorschriften zijn opgenomen waarin een vereiste is gesteld dat het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier in persoon dient te geschieden, zodat hij de keuze heeft om zijn aanvraag in persoon dan wel niet in persoon in te dienen.
Feit is voorts dat verzoeker een aantal gegevens en bescheiden had dienen te overleggen, die in het aanvraagformulier zijn genoemd, welk aanvraagformulier door verzoeker is ingevuld en aan verweerder toegezonden. Verzoeker heeft dit nagelaten.
Na de vaststelling dat verzoeker bij het indienen van zijn aanvraag onvoldoende gegevens en bescheiden heeft verstrekt om daarop te kunnen beslissen en hij de aanvraag, nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet heeft gecompleteerd met de nodige gegevens en bescheiden, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, Awb buiten behandeling mogen stellen.
Aangezien op voorhand kan worden gesteld dat het beroep geen redelijke kans van slagen heeft, wordt het verzoek, gelet op het vorenstaande, afgewezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 Awb tevens op het beroepschrift te beslissen.
Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink en in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan - Turan als griffier in het openbaar uitgesproken op 9 september 2008.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 9 september 2008