ECLI:NL:RBSGR:2008:BG3951

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/36212
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Chinese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 oktober 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van vreemdelingenbewaring van een Chinese vrouw. Eiseres, geboren in 1968 en verblijvende in het Detentiecentrum Zeist, was op 7 oktober 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken, waaronder die van 2 oktober 2008, geoordeeld dat er een wijziging van omstandigheden was door de afgifte van een laissez-passer (lp) op 8 september 2008, wat leidde tot de conclusie dat er tijdelijk zicht op uitzetting was. Echter, tijdens de zitting op 21 oktober 2008 bleek dat er sindsdien geen nieuwe lp's waren verstrekt door de Chinese autoriteiten en dat de onderhandelingen over uitzetting nog steeds gaande waren zonder concrete resultaten.

De rechtbank heeft overwogen dat de situatie inzake het zicht op uitzetting precair was en dat de afgifte van de lp op 8 september 2008 niet duidde op een structurele wijziging in het beleid van de Chinese autoriteiten. Gezien het korte tijdsverloop tussen de eerdere uitspraak en de inbewaringstelling, kon niet worden gesteld dat er geen reëel zicht op uitzetting was ten tijde van de oplegging van de maatregel. Echter, op basis van de informatie die tijdens de zitting naar voren kwam, concludeerde de rechtbank dat het zicht op uitzetting ten tijde van de zitting niet langer aanwezig was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring per 24 oktober 2008 en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 240,-- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres, tot een bedrag van € 644,--, vergoed door de Staat der Nederlanden. Deze uitspraak werd gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/36212
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiseres], geboren op [1968], van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist te Soesterberg, eiseres,
gemachtigde: mr. S.S. Oedit Doebé, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. V.P. Goranov, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 7 oktober 2008 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 9 oktober 2008 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is tevens verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 21 oktober 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.H. Diels, tolk in het Mandarijnenchinees. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiseres heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is van aanvang af onrechtmatig geweest, althans in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten. Verweerder heeft eiseres ten onrechte tegengeworpen dat zij niet beschikt over een geldig identiteitsdocument, nu eiseres nimmer in bezit van een paspoort is geweest. Ook was eiseres er niet van op de hoogte dat zij zich bij de korpschef diende te melden. Voorts is er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiseres verwijst daartoe naar recente uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 2 september 2008 (LJN: BF0156) en zittingsplaats Rotterdam, van 29 augustus 2008 (LJN: BF0189). Dat er sindsdien één laissez passer (lp) is verstrekt wil niet zeggen dat de verstrekking van lp’s door de Chinese autoriteiten thans volledig is hervat. Daarnaast is de lp-aanvraag nog niet naar de Chinese autoriteiten verzonden.
Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd. De maatregel is rechtmatig opgelegd en duurt rechtmatig voort. De enkele stelling dat eiseres nimmer een paspoort heeft gehad is onvoldoende reden om het niet beschikken over een geldig identiteitsdocument niet aan het opleggen van de maatregel ten grondslag te leggen. Evenzeer is terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiseres zich niet heeft gemeld bij de korpschef. Verweerder handelt voldoende voortvarend ter fine van uitzetting. Op 15 oktober 2006 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden, heeft eiseres een lp-aanvraag ingevuld en zijn de formulieren verzonden aan de lp-kamer. Verweerder is bekend met de jurisprudentie met betrekking tot het ontbreken van zicht op uitzetting inzake China. Onderhandelingen op diplomatiek niveau hebben ertoe geleid dat op 8 september 2008 in één zaak een lp is verstrekt. Daarin is een aanknopingspunt gelegen dat er thans weer zicht op uitzetting bestaat. De onderhandelingen duren nog steeds voort. Desgevraagd heeft verweerder meegedeeld dat hij niet over concrete informatie beschikt met betrekking tot het recente verloop van de diplomatieke onderhandelingen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiseres beschikt niet over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), heeft zich niet gemeld bij de korpschef, beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan, zodat aannemelijk moet worden geacht dat eiseres zich aan de uitzetting zal onttrekken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de gestelde omstandigheid dat eiseres nooit over een paspoort heeft beschikt en dat zij er niet van op de hoogte was dat zij zich bij de korpschef diende te melden, wat daar ook van zij, onvoldoende zijn om deze gronden niet aan de maatregel ten grondslag te leggen. Bovendien heeft eiseres de overige twee gronden niet betwist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen menen dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
In geschil is voorts of er een reëel zicht op uitzetting bestaat, nu eiseres stelt dat zij de Chinese nationaliteit heeft en dat zij niet over identiteitspapieren beschikt, hetgeen door verweerder niet is betwist.
In haar uitspraak van 5 september 2008 (LJN: BE9987) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) geoordeeld dat ten aanzien van China geen reëel zicht op uitzetting bestaat, nu de Staatssecretaris weliswaar de nodige inspanningen verricht op diplomatiek niveau, doch dat hieruit niet blijkt van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat thans op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China, ook als de vreemdeling de vereiste medewerking verleent. De AbRS heeft daartoe mede redengevend geacht dat de Staatssecretaris over de inhoud van de gevoerde gesprekken noch over de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten mag worden verwacht helderheid heeft kunnen verschaffen.
Bij uitspraak van 2 oktober 2008 (LJN: BF9111) heeft deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat door de afgifte van een lp op 8 september 2008, naar aanleiding van het gesprek tussen de Minister van Justitie en de Chinese ambassadeur op dezelfde dag, sprake was van een wijziging van omstandigheden waardoor niet langer kon worden geoordeeld dat geen reëel zicht op uitzetting bestond. Daarbij heeft de rechtbank tevens overwogen dat de vraag of en in welke mate lp’s worden afgegeven ten behoeve van Chinese vreemdelingen die niet vrijwillig via de Internationale Organisatie voor Migratie terugkeren, mede van belang zal zijn voor het oordeel of in de (nabije) toekomst zicht op uitzetting aanwezig is.
Gelet op het korte tijdsverloop tussen de dag waarop die uitspraak is gedaan, 2 oktober 2008, en die van de inbewaringstelling van eiseres, 7 oktober 2008, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het zicht op uitzetting ten tijde van de oplegging van de maatregel niet in voldoende mate aanwezig was. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of kan worden volgehouden dat dit ten tijde van de zitting eveneens het geval is. De rechtbank benadrukt dat in de uitspraak van 2 oktober 2008 expliciet is overwogen dat de situatie inzake het zicht op uitzetting precair is en dat een en ander afhangt van toekomstige ontwikkelingen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat er sinds 8 september 2008 geen nieuwe lp’s door de Chinese autoriteiten aan in Nederland in vreemdelingenbewaring verblijvende onderdanen zijn verstrekt. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat de onderhandelingen met de Chinese autoriteiten over deze kwestie voortduren. Verweerder heeft echter op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt door wie en wanneer deze onderhandelingen zullen worden gevoerd en heeft evenmin helderheid kunnen verschaffen over de termijn waarbinnen daarvan een resultaat te verwachten valt. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat moet worden aangenomen dat de afgifte van de lp op 8 september 2008 een incidentele opleving was in de verhouding met de Chinese autoriteiten, die, naar thans kan worden vastgesteld, niet de conclusie rechtvaardigt dat de Chinese autoriteiten tot een structurele wijziging van hun gedragslijn zijn overgegaan. Dat betekent dat het vereiste zicht op uitzetting ten tijde van het onderzoek ter zitting op 21 oktober 2008 niet langer aanwezig was.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 24 oktober 2008.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiseres in een huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, te weten vanaf de datum van de zitting, derhalve in totaal € 240,--.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 24 oktober 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 240,-- (zegge: tweehonderdveertig euro), te betalen aan eiseres;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008.