ECLI:NL:RBSGR:2008:BG3926

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/22147
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en rechtmatig verblijf in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 augustus 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, een Colombiaanse nationaliteit houder. Eiser was op 26 mei 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 19 juni 2008 had moeten worden opgeheven, omdat de belangenafweging in het voordeel van eiser had moeten uitvallen. Dit volgde uit een eerdere uitspraak van de rechtbank die op die datum een voorlopige voorziening had toegewezen, waardoor eiser niet mocht worden uitgezet terwijl zijn asielaanvraag in behandeling was. De rechtbank oordeelde dat de termijn van vier tot zes weken voor de bewaring niet gehaald kon worden, gezien de complexiteit van de zaak en de verwijzing naar de meervoudige kamer.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd was na 21 juni 2008. Eiser had rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder h, van de Vw 2000, en de rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 280,-- voor de dagen dat eiser onterecht in bewaring was gehouden. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,--, die ook door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken en de rechten van asielzoekers tijdens de procedure.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/22147
V-nr.: [nummer]
inzake:
[eiser], geboren op [1971], van (gestelde) Colombiaanse nationaliteit, voorheen verblijvende in de Penitentiaire Inrichting (PI) te Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Alkmaar,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Prins, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 26 mei 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 29 mei 2008 is de maatregel van bewaring omgezet naar de a-categorie van het eerste lid van artikel 59 van de Vw 2000. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 juni 2008 is het beroep van eiser gericht tegen deze maatregel ongegrond verklaard. Het op 19 juni 2008 ingestelde hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank is eveneens ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 19 juni 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Op 25 juni 2008 is de maatregel van bewaring opgeheven.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 7 augustus 2008. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1. Eiser heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Eiser is van mening dat de maatregel van bewaring al op 19 juni 2008 diende te worden opgeheven. Op 19 juni 2008 heeft de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening hangende eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag toegewezen. Voorts stond in deze uitspraak vermeld dat het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag door een meervoudige kamer zal worden behandeld. In de periode van 19 juni 2008 tot 25 juni 2008 is er niets gebeurd wat maakt dat de belangenafweging niet op 19 juni 2008 al in het voordeel van eiser had kunnen uitvallen.
2. Verweerder heeft het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
Op 19 juni 2008 is het verzoek om een voorlopige voorziening hangende eisers beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag toegewezen. Deze uitspraak was op 20 juni 2008 bekend bij de Dienst Terugkeer en Vertrek. Eiser is vervolgens op 23 juni 2008 overgeplaatst naar de PI te Zaandam. Eiser zou worden uitgezet. Sinds 19 juni 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 is hier niet van toepassing. Deze bepaling ziet alleen op de aanvraagfase, dat blijkt ook uit beleidsonderdeel A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Verweerder heeft zich de vraag gesteld of binnen een redelijke termijn zou kunnen worden beslist op het beroep. Er is contact gelegd met de Vreemdelingenpolitie in verband met het eventueel opleggen van een meldplicht. Vervolgens heeft verweerder de belangenafweging in het voordeel van eiser laten uitvallen, omdat niet verwacht werd dat de rechtbank binnen een redelijke termijn zou hebben beslist op eisers beroep. Op 25 juni 2008 heeft verweerder derhalve de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
4. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan in bewaring worden gesteld de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h van de Vw 2000. Het vierde lid van artikel 59 bepaalt dat de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer duurt dan vier weken, dan wel zes weken indien de voornemenprocedure van artikel 39 is gevolgd.
5. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft de vreemdeling onder meer rechtmatig verblijf in afwachting van de beslissing op een beroepschrift, terwijl bij of krachtens de
Vw 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist.
6. Ingevolge artikel 82 van de Vw 2000 heeft het indienen van beroep tegen een besluit tot afwijzing van een asielaanvraag schorsende werking. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6 of 59 van de Vw 2000.
7. Uit het samenstel van deze bepalingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat aan het door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag geen schorsende werking toekomt indien hij in bewaring is gesteld, zodat hij geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder h, van de Vw 2000.
8. Indien echter de uitzetting van de vreemdeling op grond van een rechterlijke uitspraak achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist, heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder h, van de Vw 2000, ook indien hij in bewaring is gesteld. Artikel 82, vierde lid, van de Vw 2000 ziet immers niet op die situatie. Dat betekent dat de vreemdeling in een zodanig geval blijft vallen onder artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 en dat de bewaring ingevolge het vierde lid van artikel 59 van de Vw 2000 niet langer mag duren dan vier onderscheidenlijk zes weken. De rechtbank vindt steun voor deze uitleg van de wettelijke bepalingen in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de
Vw 2000 (TK 2000-2001, 27585, nr. 3) en in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 april 2003 (JV 2003/279). Dat de bedoelde consequenties in beleidsonderdeel A6/5.3.5 niet zijn onderkend, maakt het voorgaande niet anders.
9. Eiser heeft op 24 mei 2008 een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 28 mei 2008 heeft verweerder een voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitgebracht. De asielaanvraag is op 29 mei 2008 binnen de AC-procedure afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing op 29 mei 2008 beroep ingediend. Hij heeft eveneens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist. Bij uitspraak van 19 juni 2008 is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen. Uit die uitspraak blijkt verder dat de behandeling van het beroep zal plaatsvinden door de meervoudige kamer van de rechtbank in verband met de complexiteit van de voorliggende rechtsvraag.
10. Uit het hiervoor overwogene volgt dat eiser sinds 19 juni 2008 rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder h, van de Vw 2000 en dat de maatregel ingevolge artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 na die datum in geen geval langer dan zes weken mag voortduren. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verwijzing van de bodemzaak naar een meervoudige kamer, aanstonds duidelijk moet zijn geweest dat niet binnen zes weken na 19 juni 2008 op het beroep van eiser zou worden beslist. Dat betekent dat vanaf dat moment redelijkerwijs vast stond dat de termijn van artikel 59, vierde lid, van de Vw 2000 niet zou worden gehaald. Daaruit volgt dat de belangenafweging vanaf dat moment niet anders dan in het voordeel van eiser kon uitvallen. Onder die omstandigheden had verweerder korte tijd na de toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening de maatregel moeten opheffen. De rechtbank acht een termijn van maximaal twee dagen redelijk voor het maken van voornoemde belangenafweging.
11. Hieruit volgt dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd was te achten met ingang van 21 juni 2008. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard.
12. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in een Huis van Bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 280,-- (4 x € 70,--).
13. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 280,-- (zegge: tweehonderd en tachtig euro, te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 28 augustus 2008 door mr. H.J. Fehmers, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.G.J. Geerlings, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.