Sector bestuursrecht
derde afdeling, meervoudige kamer
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de korpsbeheerder van de politieregio Hollands Midden, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 15 april 2006 heeft eiser aan de korpschef van de regiopolitie Hollands Midden in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om verstrekking van afschriften van alle documenten die betrekking hebben op de inval, de huiszoeking en arrestaties in het voormalige pand van de sociale werkplaats aan de Eikenlaan in Alphen aan den Rijn in november 2005.
Bij besluit van 25 april 2006 heeft de districtschef eisers verzoek afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 september 2007, ingekomen bij de rechtbank op 18 september 2007, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend bij brief van 29 oktober 2007, aangevuld bij brief van 24 juli 2008. Tevens heeft verweerder een aantal stukken overgelegd, waarbij verweerder heeft aangegeven dat kennisname – met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb – beperkt dient te blijven tot de rechtbank.
De zaak is op 3 september 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury.
Verweerder is – met bericht – niet verschenen.
1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de gevraagde documenten zijn vastgelegd in het zogenaamde bedrijfsprocessensysteem (BPS). De gegevens in het BPS moeten worden aangemerkt als een register in de zin van de Wet politieregisters (Wpolr). Aangezien de Wpolr een openbaarmakingsregeling is met een uitputtend karakter, is de Wob niet van toepassing op deze gegevens, hetgeen volgt uit artikel 2, eerste lid, van de laatstgenoemde wet. Eiser kan op grond van de Wpolr noch als belanghebbende, noch als ontvangstgerechtigde worden aangemerkt. Daarbij komt dat de verzochte documenten geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen, zoals de Wob vereist. Ook in het geval de Wob wel van toepassing zou zijn op de onderhavige documenten, dient verstrekking achterwege te blijven, nu het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij deze aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel van derden. Volgens verweerder zijn de documenten dan ook terecht niet verstrekt.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de gevraagde documenten door verweerder (in ieder geval deels) verstrekt hadden moeten worden, aangezien uit vaste jurisprudentie volgt dat deze documenten – in tegenstelling tot het door verweerder ingenomen standpunt – niet integraal onder het toepassingsbereik van de Wpolr vallen en dus (desnoods geanonimiseerd) opgevraagd kunnen worden in het kader van de Wob. Voorts is de politietaak een bestuurlijke aangelegenheid als bedoeld in de Wob. Verweerder heeft tevens onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan de door hem aangehaalde weigeringsgronden in het kader van de Wob van toepassing zijn op deze documenten. Tenslotte had verweerder niet mogen afzien van het horen van eiser in de bezwaarfase.
3.1 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt in deze wet onder een bestuurlijke aangelegenheid verstaan, een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
3.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wob verstrekt een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
3.3 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. Ingevolge het derde lid van dit artikel wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
3.4 Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
4.1 De rechtbank stelt allereerst vast dat het primaire besluit en het bestreden besluit – in strijd met onder meer artikel 7:11 van de Awb – door verschillende organen zijn genomen. Voorts is op grond van de voorliggende stukken niet duidelijk of de districtschef bevoegd was het primaire besluit te nemen. Reeds om deze redenen dient het beroep gegrond te worden verklaard. Nu het bestreden besluit door het bevoegde bestuursorgaan is genomen, zal de rechtbank bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4.2 Verweerder heeft in beroep het – ten opzichte van het bestreden besluit – aanvullende standpunt ingenomen dat verweerder niet bevoegd was tot verstrekking van de verzochte documenten over te gaan, nu het politieoptreden waar het verzoek op ziet door de officier van justitie is gelast en als zodanig onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) valt. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt hieromtrent dat gelet op het stelsel en de strekking van de Wob slechts van belang is of de verzochte documenten al dan niet bij het aangezochte bestuursorgaan berusten. Hieruit vloeit tevens voort dat indien gegevens bij twee bestuursorganen berusten – omdat ze voor de taakuitoefening van beide organen dienstig zijn en in zoverre geacht kunnen worden voor beide bestemd te zijn – uit de Wob niet volgt dat slechts één van beide organen bevoegd is op een verzoek om openbaarmaking te beslissen (zie ook de AbRS in zijn uitspraak van 7 november 2007, LJN: BB7311). Vaststaat dat de verzochte documenten bij verweerder berusten. Het feit dat de verzochte documenten handelen over politieoptreden onder verantwoordelijkheid van het OM en dat het OM bij gevolg óók beschikt over deze documenten, maakt dan ook niet dat verweerder niet meer bevoegd is om te beslissen op een verzoek om deze documenten in het kader van de Wob, zij het dat overleg met het OM wenselijk kan zijn.
4.3 Voorts blijkt uit de brief van verweerder van 5 augustus 2008 en diens fax van 2 september 2008 dat niet alle op het verzoek betrekking hebbende stukken door verweerder aan de rechtbank zijn toegezonden. Hieruit vloeit voort dat de rechtbank het bestreden besluit niet kan toetsen voor zover het betrekking heeft op de ontbrekende stukken. Het bestreden besluit berust in zoverre dan ook op een ondeugdelijke motivering en reeds daarom kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet onverkort in stand blijven.
4.4 De rechtbank zal nu beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat ziet op de stukken die verweerder wel aan de rechtbank heeft doen toekomen en waarvan de rechtbank met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis heeft genomen, in stand kunnen blijven.
4.5 De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de gevraagde documenten integraal onder de Wpolr vallen. Het verstrekkingenregime van de Wpolr is uitsluitend van toepassing op persoonsgegevens en – anders dan de Wob – niet op de documenten waarin ze zijn vervat (zie ook de uitspraken van de AbRS van 11 februari 2004 en van 29 november 2006; LJN: AO3393 respectievelijk LJN: AZ3237). De omstandigheid dat een document persoonsgegevens bevat brengt niet met zich dat het gehele document als zodanig onder de werking van de Wpolr valt, ook voor zover dit document andere dan persoonsgegevens in voormelde zin bevat. Nu de niet aan eiser verstrekte documenten waar de rechtbank kennis van heeft genomen naast persoonsgegevens ook gegevens bevatten van feitelijke aard die niet zonder meer tot bepaalde personen zijn te herleiden, heeft verweerder ten onrechte gesteld dat de Wob niet van toepassing is op deze documenten.
4.6 Naar de rechtbank begrijpt is verweerder subsidiair van mening dat als de documenten wel onder het toepassingsbereik van de Wob vallen, verstrekking achterwege kan blijven op grond van het feit dat zij niet zien op een bestuurlijke aangelegenheid dan wel op grond van de uitzonderingsgronden gegeven in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, e en g, van de Wob. Aangezien het begrip bestuurlijke aangelegenheid ruim dient te worden uitgelegd en ingevolge de Wob ook de uitvoering van bestuurlijk beleid – in het onderhavige geval het opsporings- en vervolgingsbeleid – eronder valt, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de verzochte documenten niet handelen over een bestuurlijke aangelegenheid. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet kon volstaan met slechts een verwijzing naar de genoemde uitzonderingsgronden zonder te motiveren op basis waarvan deze gronden op de gevraagde documenten van toepassing zijn en inzichtelijk te maken hoe het algemeen belang van openbaarheid van informatie hiertegen is afgewogen.
4.7 Gelet op hetgeen onder 4.5 en 4.6 is overwogen berust het besluit ook voor zover het ziet op de niet verstrekte stukken die aan de rechtbank zijn toegezonden, op een ondeugdelijke motivering.
4.8 Tenslotte heeft verweerder ten onrechte nagelaten eiser in bezwaar te horen, nu geen van de gronden waarop van het horen in bezwaar kan worden afgezien, zich voordoen.
5. Het beroep is gegrond. Er bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder wordt opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet aanleiding hierbij te bepalen dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,-- verbeurt voor iedere dag dat deze termijn wordt overschreden, nu verweerder in deze procedure bij herhaling heeft verzuimd tijdig op het bezwaar van eiser te beslissen.
6. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,--, te weten € 322,-- voor het beroepschrift en € 322,-- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht. Inzake de door eiser gevorderde reis- en verletkosten verwijst de rechtbank naar zijn uitspraak van heden onder nummer AWB 08/4543 WOB waarin op dit punt is beslist.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 23 augustus 2007;
draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 250,-- voor elke dag dat de hiervoor bepaalde termijn wordt overschreden;
bepaalt dat de rechtspersoon politieregio Hollands Midden aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 143,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,--, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. D. Biever, mr. C.C. Dedel-van Walbeek en mr. F. Brekelmans en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten..