RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zutphen
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/36358 VRONTN
Uitspraak in het geschil tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiseres]
geboren op [datum] 1993,
alias [naam]
geboren [datum] 1992,
van Vietnamese nationaliteit,
verblijvende in de Rijks Jeugdinrichting “De Hunnerberg” te Nijmegen,
V-nummer: [nummer] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.P.H.M. Teunissen, advocaat te Venlo,
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Luik, werkzaam bij de IND.
Bij besluit van 9 oktober 2008 is eiseres in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiseres heeft daarte¬gen bij brief van 10 oktober 2008 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 22 oktober 2008. Eiseres is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Bewaring is een ingrijpende maatregel gericht op uitzetting van de vreemdeling.
In paragraaf A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is, voor zover van belang, vermeld dat de bewaring niet langer mag duren dan met het oog op het doel van deze
maatregel strikt noodzakelijk is, alsook dat de DT&V gelet daarop alle maatregelen moet nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren. Dit geldt temeer in geval van minderjarigheid, waarbij de rechtbank verwijst naar paragraaf A6/4.3.5 van de Vc 2000, waarin, voor zover hier van belang, is vermeld dat in het belang van het kind vrijheidsontneming slechts als uiterste maatregel en slechts gedurende korte duur dient te worden gehanteerd.
2.3 Niet in geschil is dat eiseres minderjarig is.
2.4 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting.
2.5 De rechtbank stelt vast dat eiseres op 9 oktober 2008 in bewaring is gesteld en dat het dossier vervolgens eerst op 16 oktober 2008 is overgedragen aan DT&V, alsook dat eerst op 20 oktober 2008, te weten elf dagen na inbewaringstelling, met eiseres een eerste vertrekgesprek is gevoerd. Nu ter zitting voorts is gebleken dat nog geen claim is gelegd bij de Duitse autoriteiten is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze zaak niet met de vereiste – gezien de minderjarigheid van eiseres, meer dan gebruikelijke – voortvarendheid heeft gewerkt aan uitzetting.
Gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2008 (JV 2008/271) is, in het geval van onvoldoende voortvarend handelen van de zijde van verweerder, de bewaring eerst dan onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het gebrek en de betrokken belangen, waaronder het belang van eiseres, gediend met invrijheidstelling, geen grond voor het oordeel dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres dient uit te vallen.
2.6 Het beroep is gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven.
Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. In verband hiermee stelt de rechtbank op grond van het vorenstaande vast dat de bewaring van aanvang aan onrechtmatig is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe te kennen van € 105,-- voor de dagen dat de maatregel in een politiecel ten uitvoer is gelegd en € 80,-- voor de dagen dat de maatregel in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiseres een schadevergoeding van € 1120,-- toekomt.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 1120,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. L.J.P. Lambooij en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2008 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.
De voorzitter van de rechtbank ’s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 1120,--.
Aldus gedaan op 23 oktober 2008 door mr. L.J.P. Lambooij, fungerend voorzitter.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.