ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1509

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/655672-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Verkleij
  • J. van Dooijeweert
  • M. Bastein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van computervredebreuk na onvoldoende bewijs

In de zaak met parketnummer 09/655672-07 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte D, geboren in 1961. De verdachte werd beschuldigd van computervredebreuk, waarbij hij zou hebben meegewerkt aan het wederrechtelijk inloggen op de site van de GPD door zijn medeverdachten A en B. De verdachte ontkende de ten laste gelegde feiten en er waren geen aanwijzingen dat hij zelf wederrechtelijk had ingelogd. De rechtbank concludeerde dat het ten laste gelegde medeplegen alleen kon bestaan uit nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten, die wel daadwerkelijk toegang hadden verkregen tot de site.

De rechtbank heeft verschillende verklaringen in het dossier beoordeeld, maar vond dat de meeste getuigen niet konden onderbouwen waarop hun kennis was gebaseerd. De verklaringen van medeverdachten A en B waren niet overtuigend genoeg om aan te nemen dat verdachte D op de hoogte was van het onbevoegd inloggen. De rechtbank merkte op dat, hoewel verdachte naïef kon worden verweten, er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voorhanden om hem te veroordelen voor medeplegen van computervredebreuk.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had begaan. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting op 24 oktober 2008.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer: 09/655672-07
's-Gravenhage, 24 oktober 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte D],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 10 oktober 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr A.M. de Koning, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr I.J.E.H.C. Degeling heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de tijd van 100 uur, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ontkend en er zijn geen aanwijzingen dat verdachte zelf wederrechtelijk heeft ingelogd op de site van de GPD. Het ten laste gelegde medeplegen kan dus alleen hebben bestaan in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten [A] en [B], die dat wel hebben gedaan.
Hoewel zich in het dossier verschillende verklaringen bevinden dat verdachte zou hebben geweten dat zijn medeverdachten gebruik maakten van de site van de GPD met behulp van inloggegevens van een ander – en dus onbevoegd –, blijkt ten aanzien van het merendeel van die verklaringen niet waarop de betreffende getuigen hun wetenschap baseren. Zo heeft [B] verklaard dat verdachte moet hebben geweten dat [A] op de GPD-site keek (proces-verbaal blz. 187). Hij baseert deze conclusie echter op informatie die hij van [A] heeft gekregen.
[A] verklaart in haar verhoor op 22 november 2007 dat zij zich niet kan herinneren dat zij verdachte op enig moment heeft verteld dat zij op het GPD-net kon kijken (blz. 165). Later (blz. 166) zegt zij dat zij niet kan zeggen of verdachte op 17 oktober 2007 kennis droeg van het feit dat zij middels de inlogcode van een ander op het GPD-net kon, maar dat hij dit had kunnen veronderstellen aan de hand van wat zij in haar email schreef. Volgens haar moet hij dat na de briefing op 18 oktober wel hebben geweten, omdat hij excuses aanbood voor het feit dat hij over het betreffende portret met de GPD contact had opgenomen. Zij heeft verder verklaard dat verdachte bij de vrijdagmiddagborrel op 19 oktober 2007 aan haar heeft gevraagd op de site te kijken voor het portret over de Minister; de bewoordingen kan zij zich echter niet herinneren (blz. 167, verhoor 22 november 2007). Eerder (blz. 162, verhoor 5 november 2007) heeft zij daarover gezegd dat verdachte haar op 19 oktober 2007 heeft gevraagd om bij de GPD het gesprek op te vragen.
Gelet op deze verklaringen en in aanmerking genomen dat [D] heeft verklaard – en ook aannemelijk is – dat er ook andere wegen zijn om aan nog niet gepubliceerde artikelen te komen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een (al dan niet anonieme) bron, is de conclusie dat verdachte moet hebben geweten dat [A] op de GPD-site kon kijken niet zonder meer gerechtvaardigd. Ook andere verklaringen van verdachten, met de strekking dat het bij het Ministerie geen geheim was dat zij inlogden op de site van de GPD, acht de rechtbank onvoldoende overtuigend, nu andere getuigen dat hebben tegengesproken. Voor zover daar al sprake van zou zijn geweest op grond van het feit dat [A] in het begin van haar periode op het Ministerie daarover zou hebben gesproken, kan niet worden uitgesloten dat zij toen nog werkzaam was in het zogeheten staatssecretaristeam, waar een ander dan verdachte leidinggevende was, zodat verdachte daarvan niet per se op de hoogte behoefde te zijn. Daar komt nog bij dat, ook al zou verdachte hebben geweten dat [D] inlogde op de GPD-site, dat nog niet zonder meer betekent dat hij er dan ook van op de hoogte was dat zij dat onbevoegd en dus wederrechtelijk deed.
Voorts is gebleken dat verdachte, nadat hij het portret van Minister Donner van [A] op zijn blackberry had ontvangen, zelf contact heeft opgenomen met de auteur van dit portret, teneinde daarin een wijziging voor te stellen. Dit is niet goed te rijmen met de gestelde wetenschap bij verdachte omtrent het wederrechtelijk inloggen op de site.
Hoewel verdachte naïviteit kan worden verweten - na zijn contact met de GPD was er alle reden eens grondig met [A] te bespreken hoe zij nu precies aan haar informatie kwam -, acht de rechtbank al met al onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor medeplegen van computervredebreuk door verdachte.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Verkleij, voorzitter,
Van Dooijeweert en Bastein, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 oktober 2008.