ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1448

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 - 5871
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geloofwaardigheid van asielrelaas en dactyloscopisch onderzoek in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 augustus 2008 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Afghaanse nationaliteit, had op 10 april 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar na een gegrond verklaard beroep op 4 oktober 2005, werd de aanvraag opnieuw beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie, verweerder, heeft de aanvraag op 18 januari 2008 wederom afgewezen, waarbij verweerder zich baseerde op dactyloscopisch onderzoek dat aantoonde dat eiser eerder in Griekenland een asielaanvraag had ingediend onder een andere identiteit. Eiser betwistte de juistheid van dit onderzoek en stelde dat hij niet in Griekenland was geweest. De rechtbank oordeelde dat verweerder eiser niet de gelegenheid had geboden om een contra-expertise uit te voeren, wat in strijd was met het fair play beginsel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de afwijzing onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. Eiser werd in het gelijk gesteld, en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 5871
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 augustus 2008
in de zaak van:
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 10 april 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 28 juni 2005 afgewezen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van 4 oktober 2005 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle gegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag op 22 november 2006 wederom afgewezen. Op 23 augustus 2007 is het besluit van 22 november 2006 ingetrokken. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 18 januari 2008 (verzonden op 22 januari 2008) opnieuw afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 17 februari 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 13 juni 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit Afghanistan. De familie van eiser was in het bezit van een stuk land en een winkel. Twee commandanten, genaamd [betrokkenen], welke invloed hebben op de huidige regering in Afghanistan, hebben het stuk land en de winkel ingenomen en de familie van eiser ervan beschuldigd aanhanger van de Taliban te zijn. Dit heeft mede te maken met de Pashtun-afkomst van eisers familie. De vader van eiser heeft getracht aangifte te doen bij de autoriteiten om het land terug te krijgen. Daaraan is geen gehoor gegeven. De vader van eiser is op een gegeven moment vermoord, de drie broers van eiser zijn gevlucht, een broer verblijft inmiddels in Nederland. Eiser is door zijn moeder gemaand om eveneens te vluchten. Bij terugkeer naar Afghanistan vreest eiser om het leven te worden gebracht door of namens een van de commandanten, om te voorkomen dat eiser aanspraak zal maken op zijn land.
2.3 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.4 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Bij de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, Vw bedoelde omstandigheden betrokken.
2.5 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.6 Verweerder heeft in C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.7 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig wordt geacht. Daarbij heeft verweerder de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw betrokken.
2.8 Eiser heeft, kort gezegd, de overwegingen van verweerder, leidend tot de conclusie dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f van de Vw kan worden tegengeworpen en dat zijn relaas ongeloofwaardig is, bestreden. Daarnaast heeft eiser ook andere gronden van beroep aangevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 Uit het bestreden besluit en de daarin ingelaste overwegingen uit het voornemen van 21 november 2007, blijkt dat verweerder zijn oordeel over de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas in overwegende mate baseert op de bevinding dat uit dactyloscopisch onderzoek (via Eurodac) is gebleken dat eiser op 10 november 2004 in Griekenland een asielaanvraag heeft ingediend, waarbij hij een andere naam en geboortedatum heeft opgegeven. Die bevinding komt niet overeen met de door eiser bij zijn asielaanvraag afgelegde verklaringen omtrent het tijdstip waarop hij zijn land van herkomst zou hebben verlaten en zijn verklaring dat hij nooit in Griekenland is geweest. Hieruit heeft verweerder de conclusie getrokken dat eiser aantoonbaar onjuiste verklaringen heeft afgelegd, welke conclusie verweerder zwaar heeft laten wegen bij de zowel de tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw als de beoordeling van de positieve overtuigingskracht van eisers asielrelaas.
2.10 Eiser heeft de juistheid van het dactyloscopisch onderzoek betwist en heeft in verband hiermee verweerder meermaals - voor het eerst dat in de zienswijze die vooraf is gegaan aan het vernietigde besluit van 28 juni 2005 - verzocht om toezending van de bij het dactyloscopisch onderzoek betrokken stukken, teneinde een contra-expertise (hierna: CE) te kunnen doen uitvoeren. Eiser heeft zijn verklaring dat hij niet in Griekenland is geweest gehandhaafd en gesteld dat sprake moet zijn van een vergissing, zodat door middel van een CE zou moeten worden nagetrokken of sprake is van identieke vingerafdrukken in het Eurodac systeem en de hier te lande afgenomen vingerafdrukken van eiser.
2.11 Op de verzoeken van eiser tot toezending van de aan het dactyloscopisch onderzoek ten grondslag liggende stukken, heeft verweerder eerst bij brief van 16 oktober 2007 positief gereageerd, met dien verstande dat daarbij niet tevens de vingerslips zijn overgelegd die van eiser in Griekenland zouden zijn afgenomen. Hierop heeft de gemachtigde van eiser bij faxbericht van 6 november 2007 en in de zienswijze van 14 december 2007 gereageerd met de opmerking dat bij gebreke van de vingerafdrukken waarmee de hier te lande afgenomen vingerafdrukken zijn vergeleken geen mogelijkheid wordt gezien om een CE te laten uitvoeren. Dit standpunt heeft eiser in beroep herhaald.
2.12 De rechtbank volgt eiser in zijn hierboven vermeld standpunt. Niet valt in te zien dat eiser ter zake van het dactyloscopisch onderzoek op adequate wijze een CE kan laten verrichten, zonder dat de deskundige die de CE zou moeten verrichten beschikt over de vingerslips waarop de vingerafdrukken staan die in Griekenland van eiser zouden zijn genomen en waarmee de hier te lande afgenomen vingerafdrukken zouden zijn vergeleken. Verweerder heeft dit op zitting evenmin kunnen uitleggen en door eiser is ter zitting onweersproken gesteld dat hij niet zelf de mogelijkheid heeft om de vingerslips op te vragen in Griekenland.
2.13 Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel, dat eiser door verweerder niet op deugdelijke wijze in de gelegenheid is gesteld om een CE te verrichten. Daardoor heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gehandeld in strijd met het fair play beginsel.
Aan voormeld oordeel kan niet afdoen de door verweerder in het bestreden besluit betrokken stelling dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de vingerafdrukvergelijkingen door de onder de Europese Commissie ressorterende zogenaamde Centrale eenheid niet zorgvuldig is verricht, gelet op de waarborgen die door de Europese Commissie in de Verordening 2725/2000 voor wat betreft de opslag en vergelijking zijn opgenomen. Dat er geen reden is om aan te nemen dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, sluit immers de mogelijkheid van een vergissing bij het uitvoeren van dat onderzoek niet uit, terwijl het resultaat van het onderzoek dermate zwaar heeft gewogen bij de beoordeling van eisers asielaanvraag dat het niet eerlijk en niet redelijk is om eiser niet een reële mogelijkheid te bieden om aan te kunnen tonen dat in zijn geval sprake is van een vergissing.
De verwijzing in het besluit naar de overwegingen in de eerder vermelde uitspraak van 4 oktober 2005, kan evenmin leiden tot een ander oordeel. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 2.6.1 van die uitspraak geoordeeld dat onder de in die uitspraak vermelde omstandigheden de enkele stelling van eiser dat hij niet in Griekenland is geweest onvoldoende is om verweerder op te dragen de stukken van het dactyloscopisch onderzoek bij de Griekse autoriteiten op te vragen. Echter, de uitspraak van 4 oktober 2005 is gedaan in een zaak gericht tegen een besluit (28 juni 2005) waarbij de aanvraag is afgewezen op de grond dat een ander land van de Europese Unie verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Dat is een wezenlijk andere afwijzingsgrond dan de grond dat het asielrelaas door verweerder ongeloofwaardig wordt geacht. Hierbij acht de rechtbank van belang dat als het besluit van 28 juni 2005 in rechte in stand zou zijn gebleven en Griekenland eisers asielaanvraag van 10 april 2005 vervolgens in behandeling had genomen, eiser dan wellicht wel de mogelijkheid zou hebben gehad om in het kader van het onderzoek naar zijn asielaanvraag van de Griekse autoriteiten (een kopie van) de in Griekenland aanwezige vingerslips te verkrijgen die op hem betrekking zouden hebben en waaruit zou blijken dat hij eerder in Griekenland is geweest.
2.14 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens schending van het in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van fair play. De overige gronden van beroep behoeven geen bespreking meer.
2.15 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en op 14 augustus 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. S.S. de Groot, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.