Rechtbank ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:
AWB 07/43129 (beroep)
AWB 07/43130 (voorlopige voorziening)
inzake:
[eiseres], geboren op [1975], van Marokkaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),
gemachtigde: mr. M.M.E. Rietjens, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. den Haan, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 13 september 2005 heeft eiseres verzocht om wijziging van de beperking van de aan haar vearleende verblijfsvergunning in “voortgezet verblijf”. Bij besluit van 12 februari 2007 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het tegen dit besluit door eiseres gemaakte bezwaar is op 19 oktober 2007 ongegrond verklaard. Op 14 november 2007 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op dezelfde datum is tevens een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2. De behandeling van zowel het beroep als de voorlopige voorziening heeft in aanwezigheid van eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder plaatsgevonden op 5 september 2008. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenoot van eiseres, D. Koubaa.
Ten aanzien van het beroep
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 19 oktober 2007, in het licht van de daartegen door eiseres aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank stelt vast dat eiseres met ingang van 2 augustus 1999 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar echtgenoot [echtgenoot]. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is laatstelijk verlengd tot 11 januari 2003.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit allereerst op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning, nu zij haar aanvraag niet tijdig en niet binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar vergunning heeft ingediend. Tussen het verlopen van de geldigheidsduur van haar vergunning op 11 januari 2003 en het indienen van de onderhavige aanvraag op 13 september 2005 zit een periode van twee jaar en acht maanden. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd, kan niet leiden tot de conclusie dat de niet tijdige indiening van de aanvraag verschoonbaar moet worden geacht. Derhalve wordt de aanvraag conform artikel 3.80, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating, aldus verweerder.
4. Ingevolge artikel 3.80, eerste lid, van het Vb 2000 is de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.
5. Ingevolge artikel 3.80, tweede lid, van het Vb 2000 wordt de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.
6. In paragraaf B1/5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 staat onder “Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn” het volgende vermeld. Een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning die meer dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is ontvangen, wordt in beginsel aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (zie artikel 3.80, tweede lid, van het Vb 2000). Het vereiste om te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) is in deze gevallen onverkort van toepassing.
7.1 De rechtbank stelt voorop dat verweerders vaststelling dat de onderhavige aanvraag niet tijdig is ingediend niet door eiseres is bestreden. Eiseres heeft zich in beroep verzet tegen verweerders standpunt dat deze termijnoverschrijding verwijtbaar was. Door eiseres is aangevoerd dat zij ervan was uitgegaan dat haar echtgenoot de verlengingsformulieren voor haar zou invullen. Dit is echter niet gebeurd, hetgeen thans ten zeerste door haar echtgenoot wordt betreurd, aldus eiseres. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar aanvraag was ingewilligd, nu zij van de gemeente Zaanstad een verblijfssticker in haar paspoort had gekregen die geldig was van 13 september 2005 tot 13 maart 2006.
7.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven te zien om te concluderen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Eiseres heeft een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het aanvragen van verlenging van de geldigheidsduur dan wel wijziging van de beperking van haar vergunning. De omstandigheid dat zij er, naar later is gebleken ten onrechte, van is uitgegaan dat haar echtgenoot de verlengingsaanvraag zou indienen, ligt in haar risicosfeer. Verder is van belang dat eiseres, indien zij voor het indienen van de aanvraag bijstand nodig had, ook de hulp van anderen had kunnen inroepen. Verder wijst de rechtbank erop dat de verblijfsaantekening naar aanleiding van het indienen van de aanvraag is geplaatst. De mogelijk bij eiseres ontstane verwarring over de betekenis van die verblijfsaantekening kan dus niet bijdragen aan het standpunt dat de daaraan voorafgaande termijnoverschrijding verschoonbaar was.
8. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, terecht overwogen dat de aanvraag naar nationaal recht moet worden aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating en dat eiseres in beginsel dient te beschikken over een mvv.
9. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan verweerder het mvv-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dit is de zogenaamde hardheidsclausule.
10. In paragraaf B1/4.1.1 van de Vc 2000 staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld. Er is in ieder geval géén sprake van een zeer bijzonder geval waarin van het mvv-vereiste vrijstelling wordt verleend, indien betrokkene niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn - meer dan zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd - om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.
11. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv en dat zij evenmin valt onder één van de categorieën vreemdelingen die van het mvv-vereiste wettelijk zijn vrijgesteld op grond van artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000. Aan de orde is de vraag of verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiseres niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
12. Door eiseres is aangevoerd dat zij niet naar Marokko kan terugkeren om aldaar een mvv aan te vragen. Haar eigen familie woont in Andorra en de familie van haar echtgenoot is woonachtig in Nederland. Zij heeft geen werk en geen vrienden in Marokko. Terugkeer naar Marokko zal voor haar daarom grote aanpassingsmoeilijkheden opleveren. Eiseres is in de Nederlandse samenleving ingeburgerd en spreekt de Nederlandse taal. Voorts kan van haar twee minderjarige kinderen niet worden verlangd dat zij met eiseres terugkeren naar Marokko, nu zij hier te lande zijn geboren en getogen. Het oudste kind van zes jaar spreekt alleen Nederlands en gaat hier naar school. Terugkeer zou voor hem een leerachterstand betekenen, nu de leerplicht in Marokko eerst geldt vanaf het zevende jaar. Daarbij komt dat de kinderen van eiseres tot op heden nimmer rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad. Daarnaast kan ook de echtgenoot van eiseres haar niet naar Marokko vergezellen. Hij werkt sinds 1995 als handyman in een winkelcentrum en zou zijn baan verliezen, de enige inkomstenbron van het gezin, indien hij met eiseres naar Marokko zou gaan om een mvv aan te vragen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van toepassing van de harheidsclausule heeft kunnen afzien. Daartoe is allereerst redengevend dat verweerder het beleid voert dat van een onbillijkheid als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 geen sprake is indien de verleningsaanvraag te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verder heeft verweerder aan eiseres kunnen tegenwerpen dat terugkeer naar Marokko slechts van tijdelijke aard zal zijn, te weten voor de duur van de mvv-procedure. Eiseres heeft bovendien tot ongeveer haar vierentwintigste levensjaar in Marokko gewoond, zodat geen grond wordt gezien voor het oordeel dat verweerder het niet aannemelijk heeft mogen achten dat eiseres, zoals gesteld, geen enkele binding meer heeft met Marokko. De door eiseres gestelde inburgering en beheersing van de Nederlandse taal doen hieraan niet af. Gelet op het vorenoverwogene kan eiseres immers in staat worden geacht zich in Marokko staande te houden. Voor zover eiseres met de aangevoerde omstandigheden heeft willen betogen dat van haar en haar gezin vanwege de sterke band met Nederland niet kan worden gevergd dat zij terugkeren naar Marokko, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan deze gestelde band geen doorslaggevende betekenis heeft hoeven toe te kennen. Immers, niet wordt verwacht dat deze band met een tijdelijke terugkeer naar Marokko in verband met de indiening van een mvv-aanvraag aldaar zal worden verbroken.
14.1 Tot slot heeft eiseres in beroep betoogd dat verweerder door het stellen van het mvv-vereiste in strijd heeft gehandeld met het recht op eerbiediging van het uitoefenen van familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
14.2 Volgens de huidige stand van de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State levert het tegenwerpen van het mvv-vereiste slechts in uitzonderlijke gevallen schending van artikel 8 van het EVRM op, omdat de uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting Nederland te verlaten in beginsel tijdelijk van aard is. Deze hoofdregel ziet met name op die gevallen waarin de vreemdeling niet eerder rechtmatig verblijf heeft gehad en voor het eerst om toelating tot Nederland verzoekt. Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder bij het stellen van het mvv-vereiste in een geval als het onderhavige zich er rekenschap van te geven dat deze situatie alleen naar nationaal recht gelijkgesteld wordt met een eerste toelating. Voor de toepassing van artikel 8 van het EVRM kan het belang van de Nederlandse Staat bij het stellen van het mvv-vereiste in een zaak als deze niet op één lijn worden gesteld met dat bij een ‘echte’ eerste toelating. Een situatie ter voorkoming waarvan het mvv-vereiste in het leven is geroepen, te weten dat een vreemdeling de overheid bij haar onderzoek of de vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet, door diens illegale aanwezigheid alhier met alle gevolgen van dien voor een voldongen feit plaatst, doet zich niet voor. In een situatie als deze is de vreemdeling immers reeds toegelaten en heeft hij ook rechtmatig verblijf gehad.
14.3 Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij reeds eerder is toegelaten en rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad, zodat verweerder haar situatie ten onrechte heeft gelijkgesteld met een eerste toelating. Onder deze omstandigheden had verweerder in haar geval een andere weging moeten toepassen ten aanzien van het belang van het stellen van het mvv-vereiste. Eiseres heeft ter zitting nogmaals benadrukt dat zij vanwege de reeds eerder aangegeven omstandigheden niet in staat is, ook niet tijdelijk, om terug te keren naar Marokko. Eiseres heeft in dit kader voorts dezelfde omstandigheden naar voren gebracht als hierboven onder II.13 genoemd, waaronder de problemen die zij bij terugkeer in Marokko verwacht, haar langdurige verblijf in Nederland, alsmede de worteling van haar gezinsleden hier te lande en hun bezwaren om haar naar Marokko te volgen in verband met school en werk. Eiseres is van mening dat de formaliteiten met betrekking tot het aanvragen van een mvv in Marokko niet opwegen tegen haar belang om hier te lande het gezinsleven met haar echtgenoot en kinderen uit te oefenen.
14.4 Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet zijn standpunt, zoals verwoord in het bestreden besluit, te wijzigen. Volgens verweerder is de termijnoverschrijding door eiseres dermate langdurig dat in samenhang met de overige omstandigheden het belang van de Staat bij handhaving van het mvv-vereiste zwaarder dient te wegen dan het belang van eiseres bij een ononderbroken voortzetting van haar gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daarbij komt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor de gevraagde vergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Voorafgaand aan de indiening van haar aanvraag heeft eiseres immers geen rechtmatig verblijf gehad.
14.5 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. Verweerder heeft allereerst belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat in het onderhavige geval de termijn voor het indienen van de aanvraag om wijziging van de beperking met twee jaar en acht maanden is overschreden. Zoals door verweerder is aangegeven, moet in aanmerking worden genomen dat de weigering om eiseres van het mvv-vereiste vrij te stellen voor haar niet betekent dat uitoefening van het gezinsleven in Nederland nimmer zal worden toegestaan. Verder is van belang dat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven – tijdelijk – in Marokko uit te oefenen. Het is weliswaar aannemelijk dat het voor de echtgenoot en de kinderen van eiseres onwenselijk is om voor enkele maanden naar Marokko af te reizen, maar onoverkomelijk is het niet. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiseres zich aldaar niet staande zal kunnen houden. Zij heeft immers vanaf haar geboorte tot haar komst naar Nederland in 1999 in Marokko gewoond. De rechtbank heeft tevens laten meewegen dat geen van beide kinderen van eiseres rechtmatig verblijf heeft (gehad) in Nederland.
15. Het beroep van eiseres is derhalve ongegrond.
16. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
17. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de door eiseres gevraagde voorziening te treffen.
Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
18. Als gevolg van de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres, zoals neergelegd in het zojuist besproken bestreden besluit van 19 oktober 2007, verblijft eiseres niet langer rechtmatig in Nederland. Eiseres heeft verzocht haar uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. Nu de rechtbank dit beroep ongegrond heeft verklaard, wordt er geen aanleiding gezien tot het treffen van de gevraagde voorziening.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
19. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep ongegrond (AWB 07/43129);
- wijst het verzoek af (AWB 07/43130).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Fehmers, voorzitter c.q. voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y. Huijbregts-Kegels, griffier, en uitgesproken in het openbaar op
16 september 2008.
De griffier,
De voorzitter,
Tegen de uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.