ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1439

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/22103, 08/22107
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvraag en toetsing aan het Bahaddar-kader

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1975 en van Sierra Leoonse nationaliteit, op 31 mei 2002 asiel aangevraagd, waarna hij op 14 augustus 2002 een verblijfsvergunning asiel kreeg. Deze vergunning werd echter op 7 april 2005 ingetrokken, en dit besluit werd op 18 juli 2006 in rechte onaantastbaar verklaard. Op 8 mei 2008 diende eiser een nieuwe asielaanvraag in, die door de rechtbank als een herhaalde aanvraag werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 7 april 2005 niet alleen de intrekking van de verblijfsvergunning betrof, maar ook de afwijzing van de eerdere asielaanvraag. Eiser heeft in deze procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigen.

Eiser voerde aan dat hij sinds 8 mei 2008 in vreemdelingenbewaring zit en dat de Sierraleoonse autoriteiten op 16 juli 2008 om een laissez-passer voor hem hebben verzocht. Hij stelde dat deze situatie een risico met zich meebrengt voor hem bij terugkeer naar Sierra Leone, in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die het toepassen van het toetsingskader uit artikel 4:6 van de Awb rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door reeds contact op te nemen met de Sierraleoonse autoriteiten, terwijl er nog een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening aanhangig waren. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Sierra Leone aan een verbod op refoulement zou worden blootgesteld. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond was verklaard.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:
AWB 08/22103 (beroep)
AWB 08/22107 (voorlopige voorziening)
V-nr.: 0105.04.4157
inzake:
[eiser], geboren op [1975], van Sierra Leoonse nationaliteit, eiser c.q. verzoeker (hierna te noemen: eiser),
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kristel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 8 mei 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 16 juni 2008 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij beroepschrift van 18 juni 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. Het onderzoek ter zitting heeft in aanwezigheid van eiser, diens gemachtigde en de gemachtigde van verweerder plaatsgevonden op 2 oktober 2008.
II. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
1. De rechtbank stelt voorop dat eiser eerder een asielaanvraag heeft ingediend op 31 mei 2002. Bij besluit van 14 augustus 2002 is deze aanvraag ingewilligd en is eiser een verblijfsvergunning verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Vervolgens is deze vergunning bij besluit van 7 april 2005 ingetrokken. Het hiertegen gerichte beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 18 juli 2006 (AWB 05/19937) ongegrond verklaard, waardoor het besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
2. Eiser heeft op 8 mei 2008 opnieuw om asiel verzocht.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een herhaalde asielaanvraag en dient daarom het door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) uit artikel 4:6 van de Awb afgeleide beoordelingskader te worden toegepast.
Daarvoor is redengevend dat het besluit van 7 april 2005 niet slechts de intrekking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning behelst maar hierin tevens is besloten om eisers asielaanvraag van 31 mei 2002 voor het overige (artikel 29, eerste lid, sub a, b en c, van de Vw 2000) af te wijzen. Verweerder heeft in dit besluit uitvoerig gemotiveerd dat en waarom eiser volgens hem niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000. Daarbij heeft verweerder gekeken naar zowel de situatie zoals die bestond ten tijde van de indiening van de aanvraag, als naar de huidige situatie. In dit verband merkt de rechtbank ook nog op dat ook deze rechtbank, zittingsplaats Groningen in de hierboven genoemde uitspraak van 18 juli 2006 het besluit van 7 april 2005 heeft opgevat als een besluit dat strekt tot afwijzing van eisers asielaanvraag van 31 mei 2002 voor zover het de a-, b- of c-grond van artikel 29 van de Vw 2000 betreft. Nu eiser in de onderhavige procedure wederom om asiel heeft verzocht en daarop afwijzend is beslist is de rechtbank van oordeel dat deze aanvraag als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb dient te worden aangemerkt.
4. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
5. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 april 2007 in zaak nr. 200700590/1; www.raadvanstate.nl) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van de eerdere beslissing konden en derhalve, gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere beslissing en de overwegingen waarop die rust kan afdoen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn eerste asielprocedure heeft verklaard dat hij in 1999 door rebellen is opgepakt en dat hij ruim twee jaar gevangen is gehouden in een rebellenkamp. In 2002 heeft eiser tegen betaling van een diamant, die hij had gestolen, Sierra Leone weten te verlaten. Verweerder heeft in het afwijzende besluit van 7 april 2005 overwogen dat eisers relaas ongeloofwaardig wordt geacht vanwege een aantal tegenstrijdigheden. Volgens verweerder had eiser tegenstrijdig verklaard ten aanzien van de groepering die hem zou hebben vastgehouden en ten aanzien van de omstandigheden waaronder hij de diamant zou hebben gevonden. Verweerder heeft eiser om deze reden niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000.
8. Eiser heeft aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Sierra Leone lid is geweest van de organisatie ‘Society Freedom’. Deze organisatie streed voor gelijke rechten voor homoseksuelen en tegen vrouwenbesnijdenis. In 1998 is eiser betrokken geweest bij het in brand steken van gebouwen van een vrouwengenootschap dat besnijdenissen uitvoert. Eiser wordt thans in Sierra Leone gezocht vanwege zijn lidmaatschap bij de ‘Society Freedom’ en zijn betrokkenheid bij voornoemde brandstichting.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze verklaringen geen rechtens relevante nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb naar voren heeft gebracht die verweerder tot een heroverweging van het eerdere, rechtens onaantastbare, besluit van 7 april 2005 hadden moeten nopen. De gestelde omstandigheden dat eiser voor zijn vertrek uit Sierra Leone lid is geweest van een maatschappelijke organisatie en uit hoofde daarvan voor vervolging vreest door de Sierraleoonse autoriteiten vormen feiten die zich hebben voorgedaan vóór het eerdere besluit van 7 april 2005. Niet valt in te zien waarom eiser die feiten niet eerder, ten tijde van de eerste asielprocedure, naar voren heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat eiser deze omstandigheden in de eerdere procedure naar voren had kunnen en ook moeten brengen. In dit verband wordt van belang geacht dat eiser tijdens de gehoren in de eerste procedure uitdrukkelijk is gewezen op het belang dat hij de waarheid vertelt, dat hij geen informatie achterhoudt en dat hij alles naar voren dient te brengen dat van belang kan zijn voor zijn asielaanvraag. Aldus kan worden geconcludeerd dat eiser aan zijn aanvraag van 8 mei 2008 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, die kunnen afdoen aan het eerdere afwijzende besluit.
10. Blijkens de uitspraak van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland) dient zelfs indien sprake is van gedwongen terugkeer naar een land waar, naar gesteld, een risico bestaat op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling of bestraffing, in de regel te worden voldaan aan de in het nationale recht neergelegde procedureregels, welke er toe strekken de nationale autoriteiten in staat te stellen aanvragen om een verblijfsvergunning op een ordelijke wijze af te doen. Slechts onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan noodzaak bestaan om deze regels niet tegen te werpen. Uit bestendige jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 8 mei 2007, LJN: BA5571, JV 2007/294) volgt dat de vraag, of van bijzondere feiten en omstandigheden sprake is, van openbare orde is en door de rechter zelfstandig moet worden beoordeeld. De rechtbank merkt op dat in de jurisprudentie van de AbRS tot op heden slechts één maal is aangenomen dat er sprake was van bovenbedoelde bijzondere omstandigheden (uitspraak van 24 april 2003, JV 2003, 280). In die zaak was evenwel niet in geschil dat terugkeer van de vreemdeling naar zijn land van herkomst tot een schending van artikel 3 van het EVRM zou leiden.
11.1 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij zich sinds 8 mei 2008 in vreemdelingenbewaring bevindt. Op 16 juli 2008 heeft verweerder de Sierraleoonse autoriteiten verzocht om afgifte van een laissez-passer (lp) ten behoeve van eiser. Eiser meent dat hij door deze handelwijze van verweerder bij terugkeer naar Sierra Leone wordt blootgesteld aan een schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder had met dit verzoek dan ook dienen te wachten totdat onherroepelijk op eisers asielaanvraag is beslist. In dit verband heeft eiser er voorts op gewezen dat verweerder door het verzoek aan de autoriteiten van Sierra Leone om afgifte van een lp heeft gehandeld in strijd met zijn beleid.
11.2 De rechtbank vat deze beroepsgrond van eiser aldus op, dat eiser zich op het standpunt stelt dat de hierboven geschetste situatie ertoe noopt dat het uit artikel 4:6 van de Awb volgende toetsingskader terzijde dient te worden geschoven, nu er voor eiser bij terugkeer naar het land van herkomst een risico bestaat om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
12. In paragraaf A4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 is het volgende vermeld:
‘Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan een eigen verantwoordelijkheid heeft om Nederland binnen de daarvoor gestelde termijn te verlaten. Wanneer een vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, dient hij hiervoor tijdig zelf te zorgen. Hiertoe kan de vreemdeling zich wenden tot zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging of tot familieleden of bekenden in het land van herkomst. (..)
Bij contacten met de diplomatieke vertegenwoordiging ter verkrijgen van de voor het vertrek benodigde (vervangende) reisdocumenten dient voorzichtigheid te worden betracht in verband met het verbod op refoulement.
Dit betekent in beginsel dat het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit, of identiteitsonderzoek alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, pas dient te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek om een voorlopige voorziening.
Het indienen van hoger beroep heeft geen opschortende werking. (..) In het geval de voorlopige voorziening wordt afgewezen kan gepresenteerd worden. In het geval de voorlopige voorziening wordt toegekend, dient presentatie achterwege te blijven totdat de rechter heeft beslist in de bodemprocedure (hoger beroep).
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin er sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument veel tijd in beslag neemt. In dat geval kan de DT&V, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst.
Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en er sprake is van openbare-ordeaspecten (bijvoorbeeld iemand die op grond van het strafrecht van zijn vrijheid is beroofd).’
13. Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval niet worden staande gehouden dat (één van) de in het hierboven weergegeven beleid genoemde uitzonderingssituaties, waarin tot het aanvragen van een (vervangend) reisdocument van de vreemdeling bij de autoriteiten van het land van herkomst mag worden overgegaan ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, van toepassing is op eiser. Verweerder heeft gesteld dat in dit geval sprake is van vrijheidsontneming en de situatie dat het verkrijgen van een vervangend reisdocument veel tijd in beslag neemt. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiser bevindt zich weliswaar in detentie maar niet is geconcretiseerd, laat staan onderbouwd, dat en op grond waarvan er reeds nu vanuit zou moeten worden gegaan dat met het verkrijgen van een reisdocument in eisers geval veel tijd gemoeid zal zijn. De enkele stelling van verweerder dat lp-aanvragen bij de autoriteiten van Sierra Leone nu eenmaal doorgaans veel tijd nemen, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. Gesteld noch gebleken is bovendien dat er in eisers geval sprake is van openbare-orde-aspecten. De toelichting van verweerder ter zitting dat er in casu sprake is van een herhaalde asielaanvraag en dat dat ook een omstandigheid is die in ogenschouw dient te worden genomen bij beoordeling van de vraag of verweerder reeds thans contact mocht hebben met de autoriteiten van het land van herkomst van eiser volgt de rechtbank evenmin. Uit het beleid valt niet af te leiden dat een dergelijke omstandigheid moet worden beschouwd als een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in de hier aangehaalde passage uit de Vc 2000.
14. De rechtbank komt dan ook tot de tussenconclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn eigen beleid door eiser reeds te presenteren bij de autoriteiten van zijn land van herkomst terwijl er nog een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening inzake het tweede asielverzoek bij de rechtbank aanhangig waren. De rechtbank acht dit onzorgvuldig en laakbaar. Dat er haast diende te worden gemaakt nu eiser gedetineerd was en verweerder voortvarend diende te handelen kan geen rechtvaardiging vormen, nu er een alternatieve handelwijze voor verweerder open stond, namelijk een verzoek bij de rechtbank om het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening naar voren te halen en versneld te behandelen.
15. De rechtbank zal het evenwel laten bij de constatering en het oordeel dat er door verweerder onzorgvuldig en laakbaar is gehandeld en hier verder geen consequenties aan verbinden. Niet is namelijk aannemelijk gemaakt dat door genoemde handelwijze van verweerder het risico is ontstaan dat eiser bij terugkeer naar Sierra Leone zal worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden handeling. Eiser heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd wat voor risico er nu precies voor hem dreigt doordat de Sierraleoonse autoriteiten hier te lande bekend met hem zijn geraakt. Eiser heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat dit automatisch ook betekent dat de autoriteiten in Sierra Leone nu met zijn persoonsgegevens bekend zijn. Voorts heeft eiser de omstandigheid dat hij thans bekend is bij het Sierraleoonse consulaat hier te lande niet expliciet en inzichtelijk in verband gebracht met het relaas dat hij in zijn eerste procedure naar voren heeft gebracht en/of het relaas dat hij thans, in de onderhavige procedure, heeft afgelegd. Ook heeft eiser niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat ex-asielzoekers wier naam bekend is gemaakt aan de Sierraleoonse autoriteiten hier te lande, bij terugkeer naar Sierra Leone ernstige problemen ondervinden.
16. Ondanks het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek is eiser er derhalve in materiële zin niet in geslaagd om bijzondere, op zijn zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden naar voren te brengen die ertoe nopen dat in dit geval artikel 4:6 van de Awb buiten toepassing moet worden gelaten.
17. Het beroep van eiser is mitsdien ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
18. Thans dient de vraag te worden beantwoord of er aanleiding bestaat de door eiser gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
19. Als gevolg van de afwijzing van eisers aanvraag, zoals neergelegd in het zojuist besproken bestreden besluit van 16 juni 2008, verblijft eiser niet langer rechtmatig in Nederland en dient hij Nederland onmiddellijk te verlaten. Eiser heeft verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat is beslist op zijn beroep. Nu de rechtbank dit beroep ongegrond heeft verklaard, wordt er geen aanleiding gezien tot het treffen van de gevraagde voorziening.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
20. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond (AWB 08/22103);
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek af (AWB 08/22107).
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter c.q. voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van drs. Y.H.F. van Veldhuizen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
9 oktober 2008.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: Yve
Coll:
Bp: -
D:B
Voor zover de uitspraak is gericht tegen het beroep, staat tegen deze uitspraak hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Voor zover de uitspraak is gericht tegen het verzoek om een voorlopige voorziening, staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.