ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1217

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/34826
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring zonder aanwezigheid advocaat bij vertrekgesprek

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 oktober 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de vreemdelingenbewaring van eiser, een man van Tsjadische nationaliteit. Eiser heeft aangevoerd dat zijn bewaring onrechtmatig is geworden omdat zijn gemachtigde niet aanwezig was bij het vertrekgesprek op 25 september 2008. Hij verwijst hierbij naar uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Magee en Brennan, waarin het recht op bijstand van een advocaat tijdens verhoren aan de orde kwam. De rechtbank overweegt echter dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de aanwezigheid van een raadsman bij een vertrekgesprek. De rechtbank stelt vast dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met die in de EHRM-zaken, aangezien er geen sprake is van intimidatie of bijzondere verhoortechnieken.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn belangen zijn geschaad door de afwezigheid van zijn raadsman. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de Staatssecretaris van Justitie voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure rondom de afgifte van een laissez-passer (lp) voor eiser. Eiser heeft meer dan elf maanden in bewaring gezeten, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. Eiser heeft zelf bijgedragen aan de vertraging van de procedure door niet actief mee te werken aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk, in aanwezigheid van griffier mr. W.H. van Veen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht,
Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken
Registratienummer: Awb 08/34826
Uitspraak op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in het geding tussen:
[eiser],
geboren op [1978],
van Tsjadische nationaliteit,
IND dossiernummer 0002.09.8069,
thans verblijvende in de Penintentiaire inrichting te Alphen aan de Rijn,
raadsman mr. M.N.R. Nasrullah,
eiser;
en
De Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. M.M. Luik
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1. Procesverloop
Eiser heeft op 26 september 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van 9 oktober 2008. Eiser en mr. P.H. van Agenborg, kantoorgenoot van zijn gemachtigde, zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Op 30 oktober 2007 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 16 september 2008 (Awb 08/31745) heeft de rechtbank laatstelijk een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring rechtmatig is sinds het sluiten van het onderzoek op 16 september 2008 in die zaak.
Eiser heeft aangevoerd dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is geworden, omdat, ondanks een verzoek daartoe van eiser, zijn gemachtigde niet aanwezig is geweest bij het vertrekgesprek dat op 25 september 2008 heeft plaatsgevonden. Hierbij heeft eiser verwezen naar de uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Magee (6 juni 2000) en Brennan (16 oktober 2001). Verder is het laissez passer (lp)-traject bij de Soedanese vertegenwoordiging op 22 september 2008 gestrand en was eerder al een lp door de Tsjadische autoriteiten geweigerd. Voor het thans gestarte lp-traject bij de Haïtiaanse vertegenwoordiging bestaan geen concrete aanknopingspunten.
Bovendien verblijft eiser inmiddels meer dan elf maanden in bewaring, waardoor de bewaring in strijd met het recht op vrijheid in de zin van artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van eisers stelling dat de voortduring van de bewaring onrechtmatig is geworden, omdat zijn gemachtigde niet (telefonisch) aanwezig is geweest bij het vertrekgesprek op 25 september 2008, overweegt de rechtbank dat er geen regel is die voorschrijft dat een raadsman in de gelegenheid dient te worden gesteld aanwezig te zijn bij een vertrekgesprek. Dit is ook door de regievoerder in het vertrekgesprek van 25 september 2008 aan eiser meegedeeld. Met betrekking tot de verwijzing van eiser naar de hiervoor genoemde uitspraken van het EHRM overweegt de rechtbank dat het in die zaken om de vraag ging of advocaten bij strafrechtelijke verhoren, waarbij speciale intimiderende verhoortechnieken zijn toegepast, aanwezig moesten kunnen zijn. Hiervan is in eisers geval geen sprake. Met de enkele stelling dat eiser tijdens het vertrekgesprek strategische keuzes moet maken, heeft hij niet aangetoond dat hij door de afwezigheid van zijn raadsman bij genoemd gesprek in zijn belangen is geschaad.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder vooralsnog voldoende voortvarend heeft gehandeld. Na de weigering van de afgifte van een lp door de Soedanese autoriteiten op 22 september 2008, heeft verweerder op 25 september 2008 een lp-opdracht verzonden aan de lp-afdeling voor een lp-aanvraag bij de Haitiaanse autoriteiten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder meegedeeld dat de lp-aanvraag op 3 oktober 2008 naar de Haïtiaanse vertegenwoordiging is doorgezonden. Anders dan eiser meent, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat hiervoor aanknopingspunten bestaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat eiser Haïti heeft genoemd in een gehoor in verband met zijn ongewenstverklaring op 8 maart 2006 en in de beschikking van 31 mei 2006 komt Haïti ook naar voren.
Zoals ook in eerdere uitspraken is overwogen heeft eiser de voortgang van het onderzoek belemmerd. Ook uit het vertrekgesprek van 25 september 2008 blijkt opnieuw dat eiser niet voldoet aan zijn verplichting tot medewerking, die onder meer inhoudt het leveren van een actieve bijdrage aan het onderzoek en het verstrekken van gegevens die het verloop van het onderzoek kunnen bespoedigen. Eiser houdt vast aan zijn Tsjadische nationaliteit, maar heeft nog altijd geen concrete informatie overgelegd op grond waarvan hij opnieuw bij de autoriteiten van Tsjaad gepresenteerd kan worden. Hierdoor frustreert eiser het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit.
Gelet op het voorgaande en de aard van het misdrijf waarvoor eiser is veroordeeld maakt de omstandigheid dat de bewaring inmiddels meer dan elf maanden duurt niet dat eisers belangen dusdanig zwaar wegen dat verweerder bij weging van de belangen als bedoeld in A6/5.3.5. van de Vreemdelingencirculaire 2000 tot opheffing van de bewaring had moeten komen.
Het beroep is ongegrond. Daarom kan geen schadevergoeding worden toegekend.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendijk en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.H. van Veen als griffier op 14 oktober 2008.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.