RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, meervoudig
Nevenzittingsplaats Rotterdam
Reg.nr.: AWB 07/41248
V-nummer: [v-nummer]
Inzake:
[eiseres] , eiseres,
gemachtigde mr. M.M. Volwerk, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. drs. F. Mountassir.
1 Eiseres, geboren op 17 november 1984, bezit de Sierraleoonse nationaliteit. Op 25 juli 2006 heeft zij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel ‘verblijf bij kind [kind 1] ’. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit op 7 september 2006 bezwaar gemaakt.
2 Hangende bezwaar heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Bij uitspraak van 5 juli 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat bepaald is dat verweerder is verboden eiseres uit te zetten voordat op haar bezwaar is beslist.
3 Bij besluit van 26 oktober 2007 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Op 31 oktober 2007 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft op 27 juni 2008 een verweerschrift ingediend.
4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008.
Ter zitting is verschenen eiseres in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1.1 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
1.2 In artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is een aantal gevallen opgenomen waarin het ontbreken van een mvv niet wordt tegengeworpen.
1.3 Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 wordt een aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv wanneer, naar het oordeel van verweerder, het stellen van het mvv-vereiste zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (hardheidsclausule).
1.4 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld.
2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt. Het gestelde dat het voor eiseres niet mogelijk is om een Sierraleoons paspoort te verkrijgen vormt geen reden voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Niet is aangetoond dat de autoriteiten eiseres geen toestemming zullen verlenen voor terugkeer naar Sierra Leone. De stelling van eiseres dat zij buiten haar schuld Nederland niet kan verlaten, is niet onderbouwd. Om die reden komt zij niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Niet gebleken is dat de aanwezigheid van eiseres hier te lande strikt noodzakelijk is vanwege de ziekte van haar partner, chronisch myeloide leukemie. In de brief van 17 oktober 2007 van de behandelend specialist staat dat de partner zich klinisch uitstekend voelt en geen specifieke klachten heeft. Verwezen is naar een eerdere verklaring van 12 februari 2007. Sindsdien is de situatie stabiel volgens de specialist. Voor zover de partner van eiseres niet voor de kinderen kan zorgen tijdens de afwezigheid van eiseres, geldt dat hij een beroep kan doen op instanties voor kinderopvang. Ook het feit dat het kind [kind 2] naar een medisch kleuterdagverblijf gaat, vormt geen omstandigheid die aanleiding geeft tot vrijstelling van het mvv-vereiste. Verweerder heeft geen beleid inzake moeders die borstvoeding geven. De uitspraak die de toenmalig bevoegde minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft gedaan over zogende moeders tijdens het algemeen overleg met de Vaste Kamercommissie van Justitie op 17 september 2003 (TK 19 637, nr. 777) betrof een voorbeeld van een individueel geval en geen algemene toezegging. Eiseres kan daaraan geen rechten ontlenen. Er is geen sprake van schending van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.1 Eiseres kan zich niet verenigen met het standpunt van verweerder. Eiseres verwijst in de eerste plaats naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 5 juli 2007. De voorziening is toegewezen vanwege de omstandigheid dat eiseres borstvoeding gaf. Verweerder is ten onrechte contrair gegaan aan deze uitspraak. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is ook om andere redenen van bijzondere hardheid. Eiseres heeft drie kinderen, waarvan de jongste twee de Nederlandse nationaliteit hebben. Het oudste kind, [kind 2] , heeft speciale zorg nodig in een medisch kleuterdagverblijf. De partner van eiseres lijdt aan leukemie waarvoor hij een intensieve behandeling ondergaat, waardoor hij regelmatig op bed ligt om bij te komen van de medicatie. De gezinssituatie is zodanig dat ook een kort verblijf in het buitenland van eiseres onevenredig hard is. Bovendien is door de ernst van de ziekte van de partner ook een scheiding van enkele maanden reeds een inbreuk op het familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. De ambassade van Sierra Leone weigert een paspoort af te geven. Eiseres heeft alle mogelijke inspanningen verricht. Mede gelet op haar moeilijke gezinssituatie beroept zij zich op vrijstelling van het paspoortvereiste. Verweerder heeft de schrijnende omstandigheden onvoldoende meegewogen.
3.2 Bij brief van 6 februari 2008 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat zij in het bezit is gekomen van een origineel Sierraleoons paspoort en een geboorteakte. Kopieën daarvan zijn overgelegd. Voorts is medegedeeld dat de partner van eiseres weer is opgenomen in het ziekenhuis.
3.3 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres de beroepsgronden inzake het paspoort en de schrijnende omstandigheden ingetrokken.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
4.1 Aan de onderhavige procedure is een procedure vooraf gegaan. Eiseres heeft op 24 maart 2004 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, met als doel ‘verblijf bij partner [partner] ’. Bij besluit van 4 november 2004 is de aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 25 maart 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Middelburg, van 19 oktober 2005 (AWB 05/15393) is het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4.2 Met laatstgenoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Middelburg, is in rechte komen vast te staan dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdende met gezinsvorming bij haar partner.
Bij onderhavige aanvraag heeft eiseres gevraagd om verblijf bij haar minderjarige kind. Hoewel daarmee een ander gezinslid is aangewezen als referent, is materieel gezien sprake van dezelfde aanvraag. De aanvragen hebben betrekking op dezelfde gezinssituatie. In beide gevallen is beoogd een verblijfsvergunning te verkrijgen onder de beperking gezinsvorming, zoals bepaald in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Bovendien is in beide gevallen het mvv-vereiste tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook sprake van een herhaalde aanvraag. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 oktober 2005 (LJN: AU5036) en 4 september 2008 (LJN: BF0509).
4.3 Het rechterlijk toetsingskader zou anders zijn indien bij de behandeling van de aanvraag getoetst zou moeten worden aan ander recht of beleid. In dit kader dient te worden beoordeeld of eiseres rechten kan ontlenen aan de opmerkingen die de toenmalige minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft gemaakt in het overleg met de vaste Kamercommissie van Justitie van 17 september 2003 over moeders die borstvoeding geven in het kader van de hardheidsclausule.
Deze opmerkingen waren voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank aanleiding om de gevraagde voorziening bij uitspraak van 5 juli 2007 toe te wijzen. De rechtbank overweegt dat de toets in de bezwaarfase of betrokkene de behandeling van het bezwaarschrift mag afwachten in Nederland een andere is dan de vraag of verweerder vrijstelling had moeten verlenen van het mvv-vereiste. Bovendien is de rechtbank niet gebonden aan het oordeel van de voorzieningenrechter, nu dit een voorlopig oordeel betreft.
Over de opmerkingen van de minister heeft de Afdeling in haar uitspraak van 9 april 2008 (LJN: BC9727) geoordeeld dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de minister heeft toegezegd dat moeders die borstvoeding geven uitsluitend om die reden vrij worden gesteld van het mvv-vereiste. Een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke uitlating is niet gedaan volgens de Afdeling.
De rechtbank sluit zich bij deze lezing van de stukken aan. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de opmerkingen van de minister worden begrepen binnen de context van het overleg. De omstandigheid dat deze rechtbank, nevenzittingplaats Assen, in haar uitspraak van 24 april 2008 (LJN: BD2902) anders oordeelt, doet daaraan niet af. Daaruit volgt dat aan de opmerkingen van de minister niet het gewicht wordt toegekend dat eiseres daaraan geeft.
De rechtbank stelt vast dat sinds het overleg van 17 september 2003 geen beleid is gepubliceerd ten aanzien van moeders die borstvoeding geven. Evenmin is gebleken dat verweerder sindsdien een vaste gedragslijn hanteert om alle moeders die borstvoeding geven vrijstelling te verlenen van het mvv-vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank is het ter zake toepasselijk recht dan ook niet gewijzigd sinds de aanvraag van 2004.
4.4 Nu sprake is van een herhaalde aanvraag wordt het toetsingskader voor de rechtbank in deze zaak bepaald door artikel 4:6 van de Awb. Deze bepaling verleent het bestuur de bevoegdheid om een herhaalde aanvraag, waaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, doch laat het bestuur vrij om inhoudelijk op een dergelijke aanvraag te beslissen. Voor de rechtspraak geldt echter dat de wet - anders dan voor het bestuur - niet voorziet in discretie. Voor de rechter geldt een beperkt toetsingskader, ook indien verweerder het tweede lid van artikel 4:6 van de Awb niet heeft toegepast. Dat toetsingskader houdt in dat slechts wordt beoordeeld of zich na het eerdere in rechte onaantastbare besluit waarbij de vreemdeling een verblijfsvergunning is geweigerd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan die nopen tot heroverweging.
4.5 Onder nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (nova) dient volgens vaste jurisprudentie te worden verstaan feiten of omstandigheden, die zijn voorgevallen na het nemen van de beschikking op bezwaar in de eerdere procedure of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd. Indien dergelijke feiten of omstandigheden zijn aange¬voerd, is niettemin geen sprake van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen, waarop dat rust. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2003 (LJN: AF7223).
4.6 Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting aangegeven dat de situatie is gewijzigd. De ziekte van de partner van eiseres is verder voortgeschreden en de zorg die eiseres hem moet verlenen is daardoor toegenomen. Bovendien zijn er inmiddels drie kinderen waardoor de situatie ook gecompliceerder is geworden.
4.7.1 De rechtbank overweegt dat de ziekte van de partner van eiseres, hoewel deze in het kader van de voorgaande procedure niet is betrokken, niet als novum kan worden aangemerkt. Uit de stukken blijkt immers dat de diagnose reeds sinds 2002 bekend is. Uit de verklaringen van de behandelend specialist van 17 oktober 2007 blijkt voorts dat de medische situatie van de partner van eiseres in elk geval sedert februari 2007 stabiel is. De specialist verwijst naar zijn verklaring van 12 februari 2007, waarin staat dat de patiënt zich klinisch uitstekend voelt en geen specifieke klachten heeft. Dat de situatie thans ernstiger is dan voorheen is derhalve niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing van de gemachtigde ter zitting naar de algemene informatie over de ziekte waarin staat dat de ziekte verschillende fasen kent, kan daaraan niet afdoen, nu uit de medische verklaringen niet blijkt in welke fase de partner van eiseres zich bevindt of hoe zijn prognose is. Bovendien volgt uit deze informatie dat medicatie van invloed is op het verloop van de ziekte.
4.7.2 De stelling dat eiseres meer zorgtaken heeft vanwege de ziekte van haar partner is in het verlengde daarvan evenmin aannemelijk gemaakt en kan dan ook niet als novum worden gezien.
4.7.3 Dat geldt niet voor het feit dat in 2004 een derde kind is geboren. Deze omstandigheid is op zich een nieuw feit. Evenwel is met betrekking tot dit feit op voorhand uitgesloten dat dit kan afdoen aan het eerdere besluit of de eerdere overwegingen van de rechtbank. Niet valt in te zien immers dat de situatie dat het gezin thans drie kinderen telt wezenlijk anders is dan de situatie waarin er nog twee kinderen waren. Daaromtrent zijn in het dossier geen concrete aanknopingspunten te vinden.
4.7.4 Zo bezien is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar sprake is van een nieuw feit, maar dat dit geen novum is in de zin van artikel 4:6 van de Awb, omdat dit niet leidt tot een ander oordeel.
4.8 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning.
4.9 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
4.10 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, en mr. A. van ’t Laar en mr. E.A. Poppe-Gielesen, leden, en door de voorzitter en mr. I.M.L.J. Spierings, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 29 september 2008.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift is vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen.