ECLI:NL:RBSGR:2008:BF9169

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 21173
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van de pardonregeling, zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11. Na een telefonische mededeling van een medewerker van verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning, heeft verzoeker verzocht om een afschrift van de interne beoordeling, de 'minuut'. Verzoeker heeft hierop een bezwaarschrift ingediend tegen de mondelinge mededeling en de schriftelijke beslissing die in de minuut was vastgelegd.

De rechter overweegt dat de beslissing van verweerder niet is neergelegd in een formele brief aan verzoeker, waardoor deze beslissing niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Evenmin is er sprake van een schriftelijke weigering om een besluit te nemen, zoals bedoeld in artikel 6:2 van de Awb. De rechter stelt vast dat de minuut een intern document is en niet bedoeld is om extern effect te sorteren. De rechter concludeert dat de beslissing van verweerder om geen aanbod te doen op grond van de regeling ook niet kan worden aangemerkt als een handeling in de zin van artikel 72 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

De rechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De rechter ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 78 van de Vw 2000, aangezien er binnen afzienbare tijd een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt verwacht in een vergelijkbare kwestie. De rechter concludeert dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt, omdat er geen omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2008.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 08 / 21173
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[verzoeker], verzoeker,
gemachtigde mr. P.J. van den Hoogen, advocaat te Eindhoven,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Bij schrijven van 21 februari 2008 heeft verzoeker, naar aanleiding van een telefonische mededeling van een medewerker van verweerder dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/11, ook wel bekend staand als de ‘pardonregeling’, verweerder verzocht om een afschrift van de zogeheten ‘minuut’, waarin de interne beoordeling is vervat. Dit is bij brief van 31 maart 2008 (verzonden 3 april 2008) aan verzoeker verzonden.
1.2. Verzoeker heeft op 23 april 2008 een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen voormelde mondelinge mededeling en de schriftelijke beslissing, neergelegd in de minuut.
1.3. Voorts heeft verzoeker bij verzoekschrift van 13 juni 2008 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden, totdat op het bezwaar is beslist.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. De ingezonden stukken zijn in afschrift aan verzoeker gezonden.
1.5. Bij faxbericht van 27 augustus 2008 heeft eiser een nader stuk ingezonden.
1.6. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 3 september 2008, alwaar verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. De gemachtigde van verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. L.M.A. Hansen. Als tolk is verschenen mevrouw H. Kapar.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 8:81 van de Awb is bepaald dat indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter (hierna: de rechter) van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2. De rechter overweegt dat in geschil is de vraag of sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, dan wel sprake is van een met een beschikking gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.3. Verweerder heeft zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat ingevolge WBV 2007/11 door hem ambtshalve wordt beoordeeld of aan de hand van de bij hem of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) bekende gegevens, dan wel op basis van een verklaring van de burgemeester van de woonplaats van de desbetreffende vreemdeling, de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf op grond van de in WBV 2007/11 neergelegde regeling (hierna: de regeling). Deze ambtshalve beoordeling is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Immers, er is geen sprake van een aanvraag, noch van een op enig rechtsgevolg gericht besluit. Er is evenmin sprake van een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000.
2.4. De rechter overweegt verder als volgt.
2.5. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder beschikking verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
2.6. Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt voor de toepassing van deze afdeling met een beschikking tevens gelijkgesteld een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig.
2.7. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
2.8. Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste lid van dit artikel worden aangewezen waaronder de verblijfsvergunning ambtshalve kan worden verleend.
2.9. In artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000) is bepaald, voor zover hier van belang, dat als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid, van het Vb 2000, wordt aangewezen de beperking verband houdende met de afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
2.10. In de regeling, thans neergelegd in paragraaf B14/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen.
“In het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 is besloten om de nalatenschap van de Vw (oud) af te wikkelen. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn. (...).
Op grond van deze regeling wordt een vergunning gegeven aan de vreemdeling:
a. wiens eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 is ingediend, dan wel die zich reeds vóór 1 april 2001 bij de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) of vreemdelingenpolitie heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag;
b. die sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven; en
c. die, voor zover toepasselijk, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsaanvaarding op grond van de regeling.
(…).
De IND beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf. Met deze handelswijze wordt beoogd een efficiënte en ordelijke procedure op te zetten en te voorkomen dat vreemdelingen massaal een aanvraag indienen bij de IND, waardoor de afwikkeling van de regeling vertraging oploopt of stokt. Indien de vreemdeling toch een aanvraag indient, worden conform het staande beleid leges geheven en zijn het paspoortvereiste en het mvv-vereiste van toepassing. Indien de ambtshalve toets door de IND uitwijst dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de regeling, draagt de IND het dossier van die persoon over aan de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V), waarop de DT&V het vertrek ter hand neemt.”
2.11. De rechter overweegt dat de beslissing van verweerder, dat verzoeker niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van de regeling, niet is neergelegd in een brief gericht aan verzoeker waarin aan hem van die beslissing officieel mededeling wordt gedaan.
De rechter is daarom voorlopig van oordeel dat genoemde beslissing geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Evenmin heeft verweerder een brief aan verzoeker gezonden met daarin de mededeling dat ter zake van eventuele aanspraken op verblijf op grond van de regeling geen besluit zal worden genomen. Derhalve is er ook geen sprake van een schriftelijke weigering om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. De omstandigheid dat verweerder op verzoek een minuut heeft toegezonden, waarin de genoemde beslissing is vastgelegd, maakt het voorgaande niet anders. Een minuut is enkel een intern ambtelijk stuk dat de resultaten van de toetsing van verzoekers situatie aan de voorwaarden van de regeling bevat. De minuut is niet gericht aan verzoeker en is naar aard en vorm ook anderszins niet bedoeld om enig extern effect te sorteren (zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2008 (LJN: BD6230).
2.12. De rechter is voorts voorlopig van oordeel dat de beslissing van verweerder verzoeker geen aanbod te doen op grond van de regeling evenmin is aan te merken als een handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Er is geen sprake van een feitelijke handeling als in dit artikellid bedoeld. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling valt daarbij onder meer te denken aan de situatie over de wijze waarop van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik wordt gemaakt. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Uit die geschiedenis valt voorts af te leiden dat de uitbreiding van het beschikkingsbegrip, zoals voorzien in artikel 72, derde lid, Vw 2000, vooral is bedoeld voor handelingen waartegen anders geen bestuursrechtelijke rechtsgang open staat, zodat de vreemdeling genoodzaakt zou zijn deze zaken aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Deze situatie doet zich hier evenmin voor. Immers, los van de vraag of een aanbod op grond van de regeling wordt gedaan, kan de vreemdeling een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning op grond van de regeling waarop door verweerder moet worden beslist. Verzoeker heeft zich ter onderbouwing van zijn standpunt dat het indienen van een aanvraag voor hem, vanwege het daaraan verbonden kostenaspect, onredelijk bezwarend is. De rechter volgt dit standpunt niet, waarbij in aanmerking wordt genomen dat, indien blijkt dat ten onrechte geen aanbod is gedaan, betaalde leges worden gerestitueerd. Voorts kan in zulk geval met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 vrijstelling worden verleend van het vereiste een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) over te leggen. Op die manier kan worden gewaarborgd dat geen sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van die vreemdelingen aan wie een aanbod is gedaan en aan wie na acceptatie daarvan een verblijfsvergunning regulier op grond van de regeling is verleend.
2.13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt voorlopig geoordeeld dat het niet doen van een aanbod door verweerder op grond van de regeling niet gelijk is te stellen met een voor bezwaar vatbare handeling. De rechter is dan ook vooralsnog van oordeel dat verzoekers bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. De rechter ziet echter geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 78 van de Vw 2000. Toepassing van die bepaling acht de rechter in dit geval niet aan de orde, nu naar verwachting door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen afzienbare termijn een uitspraak zal worden gedaan in een vergelijkbare kwestie, die door verweerder alsdan kan worden betrokken in zijn besluitvorming.
2.14. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechter niet gebleken.
2.15. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. drs. E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
verzonden op: 10 oktober 2008
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.