ECLI:NL:RBSGR:2008:BF9111

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/32316
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging in omstandigheden leidt tot zicht op uitzetting naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van een Chinese vreemdeling, eiser, die in bewaring was gesteld. Eiser, geboren in 1987, verbleef op het Detentieplatform te Zaandam en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.B.J. Strooij. De Staatssecretaris van Justitie was de verweerder in deze zaak, vertegenwoordigd door drs. I.C.M. van der Veen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. De rechtbank heeft het beroep behandeld op een openbare zitting op 16 september 2008, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk Mandarijn.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een wijziging in omstandigheden die het mogelijk maakte om te concluderen dat er nu wel een reëel zicht op uitzetting naar China bestond. Dit oordeel was gebaseerd op een gesprek dat op 8 september 2008 had plaatsgevonden tussen de Minister van Justitie en de Chinese ambassadeur, en de afgifte van een laissez-passer (LP) door de Chinese autoriteiten voor een vreemdeling. De rechtbank merkte op dat het IOM geen rol had gespeeld in deze afgifte en dat de toekomst van de uitzetting afhankelijk zou zijn van de vraag of en in welke mate LP's zouden worden afgegeven voor Chinese vreemdelingen.

Eiser had aangevoerd dat hij niet kon worden tegengeworpen dat hij gebruik had gemaakt van een vervalst document, en dat er onvoldoende uitzettingshandelingen waren verricht. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/32316
V-nr.: [..]
inzake: [eiser], geboren op [1987], van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende op het Detentieplatform te Zaandam, eiser,
gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: drs. I.C.M. van der Veen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 5 september 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 8 september 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 16 september 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.H. Diels, tolk Mandarijn.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 22 september 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij faxbericht van 23 september 2008 heeft verweerder die verstrekt. Bij faxbericht van 25 september 2008 heeft eiser een reactie ingediend. Vervolgens is het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Aan eiser kan niet worden tegengeworpen dat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalst document. Deze grond hangt nauw samen met de grond dat eiser wordt verdacht van een strafbaar feit. Op deze wijze wordt hetzelfde feit twee keer aan eiser tegengeworpen. Er zijn nog weinig uitzettingshandelingen verricht. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 5 september 2008 (LJN: BE9988) bestaat geen zicht op uitzetting van eiser naar China. De bewaring is dan ook van aanvang af onrechtmatig. De enkele omstandigheid dat op 8 september 2008 een laissez passer (LP) is afgegeven rechtvaardigt niet de verwachting dat sprake is van een structurele wijziging in de opstelling van de Chinese autoriteiten.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Dat eiser wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit en dat hij gebruik heeft gemaakt van een vervalst document kan aan hem worden tegengeworpen. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat de overige gronden de maatregel kunnen dragen. Verweerder handelt voldoende voortvarend. Op 17 september 2008 zal een vertrekgesprek worden gehouden, waarbij tevens een LP-aanvraag zal worden ingevuld. Gelet op zijn vertrekplicht dient eiser de door hem gestelde identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Met betrekking tot het zicht op uitzetting is sprake van een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de eerdergenoemde uitspraak van de AbRS.
Hierbij is van belang dat op 8 september 2008 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de Minister van Justitie en de Chinese ambassadeur. De Minister heeft te kennen gegeven dat hij aan dit gesprek een positief gevoel heeft overgehouden. Voorts hebben de Chinese autoriteiten op 8 september 2008 een LP afgegeven voor een vreemdeling waarvan alleen de naam, geboortedatum en het identiteitsnummer bekend waren. Deze LP is verstrekt zonder tussenkomst van de Internationale Organisatie voor Migratie (het IOM).
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert, met het oog op de uitzetting, in bewaring worden gesteld de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft.
Eiser heeft niet bestreden dat hij geen rechtmatig verblijf hier te lande heeft.
Onbetwist is dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, gebruik heeft gemaakt van aliassen en niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats, zodat aannemelijk moet worden geacht dat eiser zich aan de uitzetting zal onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder reeds op deze gronden in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het belang van de openbare orde de bewaring vordert.
Gelet op de duur van de bewaring en het feit dat op 17 september 2008 een vertrekgesprek zal worden gehouden kan niet worden geoordeeld dat sprake is van onvoldoende voortvarend handelen.
Op grond van de door verweerder verstrekte inlichtingen is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging in omstandigheden waardoor thans niet langer kan worden geoordeeld dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat. Redengevend hiervoor is dat op 8 september 2008 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de Minister van Justitie en de Chinese ambassadeur over de stagnatie in de afgifte van LP’s en dat de Chinese autoriteiten op 8 september 2008 een LP hebben afgegeven voor een vreemdeling van wie alleen de naam, geboortedatum en het identiteitsnummer bekend waren. Het IOM heeft daarbij geen rol gespeeld.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat op dit moment weliswaar niet tot het oordeel kan worden gekomen dat geen zicht op uitzetting bestaat, maar dat de situatie precair is. Of in de (nabije) toekomst zicht op uitzetting aanwezig is, hangt mede af van de vraag of en in welke mate LP’s worden afgegeven ten behoeve van Chinese vreemdelingen, die niet vrijwillig via het IOM terugkeren.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat de toepassing noch de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep ongegrond verklaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Es, rechter, in tegenwoordigheid van M.R. van Kerkwijk , griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2008.
Afschrift verzonden op:
Conc.: MvK
Coll:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.