ECLI:NL:RBSGR:2008:BF8574

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/35020
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende voortvarendheid in vreemdelingenbewaring en gevolgen voor uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan over de vreemdelingenbewaring van een eiser van Sierraleoonse nationaliteit. Eiser was op 26 september 2008 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, onvoldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken en de voorgeschiedenis van de zaak, waarin eerder al een bewaring was opgeheven wegens gebrek aan voortvarendheid. De rechtbank constateerde dat, hoewel er administratieve handelingen waren verricht, er essentiële onderzoekshandelingen waren nagelaten die snel tot resultaat hadden kunnen leiden. De rechtbank wees op een rapport van taalanalyse uit 2006, waaruit bleek dat eiser de Susu-taal niet machtig was, en dat er geen onderzoek was gedaan naar de Haussa-taal, ondanks verzoeken van de Ghanese consul. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet met de vereiste voortvarendheid aan de uitzetting werkte, wat in strijd was met de wet. Hierdoor werd het beroep van eiser gegrond verklaard, en werd de bewaring opgeheven, met een schadevergoeding van € 745,-- aan eiser en een veroordeling van de Staat der Nederlanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 08/35020
V-nr.: 200.607.1081
inzake: [de vreemdeling], geboren op [geboortedatum] 1981, van (gestelde) Sierraleoonse nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist, locatie Soesterberg, eiser,
gemachtigde: mr. S.D. Lugt, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Bosch, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 26 september 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij beroepschrift van 29 september 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 7 oktober 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.P. Quarit als tolk in de Pidgin Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiser heeft - zakelijk en samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juli 2008 is de vorige bewaring van eiser opgeheven op grond van de omstandigheid dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voortvarend had gehandeld. Op 19 juni 2008 hebben de Ghanese autoriteiten geweigerd een laissez-passer (lp) af te geven. In 2006 hebben deze autoriteiten ook al een dergelijke afgifte geweigerd. De autoriteiten van Sierra Leone hebben een non-statement afgegeven. Verweerder heeft op 3 oktober 2008 weliswaar opnieuw een lp-aanvraag naar deze autoriteiten verstuurd, maar gelet op de non-statement verklaring is dit naar mening van eiser zinloos. Tijdens het vertrekgesprek van
3 oktober 2008 heeft eiser medegedeeld dat hij niet wil meewerken aan een nieuwe taalanalyse.
In 2006 en 2008 zijn er al taalanalyses uitgevoerd en eiser ziet niet in waarom hij daar nu wederom zijn medewerking aan moet verlenen. In juni 2008 heeft verweerder meegedeeld een tweedelijns identiteitsonderzoek te willen opstarten. In het onderhavige dossier is daar niets van terug te vinden. Verweerder handelt naar mening van eiser onvoldoende voortvarend en ook het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
2. Verweerder heeft in reactie hierop het volgende - zakelijk en samengevat weergegeven - naar voren gebracht.
Op 30 september 2008 is eiser overgeplaatst naar het Detentiecentrum Zeist. Op 2 oktober 2008 is het dossier daar aangekomen en is het dossier aan een regievoerder toebedeeld. Op 3 oktober 2008 heeft een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiser aangegeven niet mee te willen werken aan een nieuwe taalanalyse. Dezelfde dag is een lp-aanvraag voor Sierra Leone verzonden naar de lp-kamer. Verweerder handelt dan ook voldoende voortvarend en het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt vooralsnog niet.
De vorige bewaring van eiser is niet opgeheven omdat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn was. Derhalve waren er voor verweerder geen nieuwe feiten en omstandigheden nodig om eiser op 26 september 2008 rechtmatig in vreemdelingenbewaring te nemen. Na een eerdere presentatie van eiser bij de Ghanese consul heeft deze geweigerd een lp af te geven op grond van het feit dat het de consul bleek dat eiser de talen Haussa en Susu sprak. Nu deze talen niet in Ghana worden gesproken rees bij de consul het vermoeden dat eiser mogelijk niet uit Ghana afkomstig was. Verweerder wil thans een nieuwe taalanalyse laten uitvoeren waarbij tevens onderzocht wordt of en in hoeverre eiser deze twee talen spreekt. Daarna kan eventueel opnieuw een lp-aanvraag bij de Ghanese autoriteiten worden gedaan. Daarnaast is door verweerder opnieuw een lp-traject voor Sierra Leone opgestart. Weliswaar ligt er een non-statement verklaring van deze autoriteiten, maar deze dateert van ruim twee en een half jaar geleden. Gelet op dit tijdsverloop en het feit dat eiser vol blijft houden uit Sierra Leone afkomstig te zijn, acht verweerder dit traject kansrijk. Van eiser mag verwacht worden dat hij zijn volledige medewerking aan dit traject verleent. Daarnaast zal door verweerder een tweedelijns identiteitsonderzoek worden opgestart. Hiermee is op dit moment nog geen aanvang gemaakt maar dit zal wel in gang worden gezet. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er onvoldoende voortvarend door verweerder is gehandeld, dan meent verweerder dat er, conform de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een belangenafweging dient te worden gemaakt, in verweerders voordeel.
III. BEOORDELING DOOR DE RECHTBANK
1. Uit het dossier maakt de rechtbank het volgende op.
1.1. De uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van
23 oktober 2006 inzake een eerdere bewaring van eiser (die heeft gelopen van 1 januari 2006 tot
12 oktober 2006) bevat de volgende overweging (overweging 5):
Op 30 augustus 2006 is eiser in persoon gepresenteerd bij de Ghanese autoriteiten. (…) Hoewel uit een eerdere in het Engels afgenomen taalanalyse op 22 mei 2006 is geconcludeerd dat eiser te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Ghana, heeft de consul van Ghana verzocht om nader onderzoek aangezien eiser ook Haussa en Susu zou spreken. Weliswaar is analyse van de Haussa-taal in Nederland niet mogelijk, doch na aanvraag op 14 september 2006 heeft op 29 september 2006 de bandopname van de taalanalyse plaatsgevonden en is gebleken dat eiser niet de Susu-taal spreekt.(onderstreping zittingsplaats Amsterdam).
1.2. De uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam van
14 juli 2008 bevat de navolgende overweging (niet genummerd, bladzijde 2, 5e alinea):
Ter zitting van 3 april 2008 is gebleken dat Sierra Leone een non-statement verklaring heeft afgegeven. Op 21 april 2008 berichtte het Bureau Land en Taal dat de uitslag van de taalanalyse eenduidig Ghanees is. Op 19 juni 2008 is eiser gepresenteerd bij de Ghanese autoriteiten. De Ghanese autoriteiten hebben vervolgens geweigerd een lp af te geven.
Een eerder onderzoek bij de Ghanese autoriteiten was eveneens negatief uitgevallen. Ter
zitting berichtte verweerder dat de taalanalyse verkeerd is uitgevoerd.
Er heeft sinds 21 april 2008 geen nieuwe taalanalyse plaatsgevonden. Ook is er geen nieuw laissez passer traject bij Sierra Leone ingezet. Het enige onderzoek dat thans zal worden verricht is een tweedelijns identiteitsonderzoek. Verweerder heeft niet aangegeven hoe dat onderzoek eruit zal zien en hoeveel tijd ermee gemoeid zal zijn. Nu concrete onderzoekshandelingen geen resultaat hebben gehad en het tweedelijns identiteitsonderzoek onvoldoende zicht geeft op resultaat binnen redelijke termijn, concludeert de rechtbank dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.
2. De rechtbank is met eiser van oordeel dat er ook thans, in de onderhavige bewaring, door verweerder onvoldoende voortvarend is gewerkt aan eisers uitzetting. Hoewel verweerder niet kan worden ontzegd dat er met een niet onaanzienlijke vaart is gehandeld nadat eiser in bewaring is gesteld aangezien er een reeks administratieve en logistieke handelingen is verricht (de rechtbank doelt hierbij op de overplaatsing van eiser, het overbrengen van het dossier en het toebedelen daarvan aan een regievoerder) springt in deze zaak met de hierboven in overweging 1 weergegeven voorgeschiedenis met name in het oog dat verweerder onderzoekshandelingen heeft geëntameerd waarvan reeds nu, gelet op de voorgeschiedenis, duidelijk is dat die niet snel tot uitzetting van eiser zullen kunnen leiden (bijvoorbeeld het entameren van een lp-traject bij Sierra Leone, terwijl er eerder een non-statement van Sierra Leone is gekomen), terwijl verweerder anderzijds juist onderzoekshandelingen heeft nagelaten die wel snel tot resultaat kunnen leiden. Zoals hierboven in overweging 1.1 is weergegeven is reeds op 29 september 2006 een rapport van de taalanalyse beschikbaar gekomen waarin staat dat eiser de Susu-taal niet machtig is en dat onderzoek naar kennis van de Haussa-taal in Nederland niet mogelijk is. Nu de Ghanese consul te kennen heeft gegeven dat hij onderzoek verricht wil zien ten aanzien van de (mogelijke) kennis van eiser van het Susu en het Haussa, valt niet in te zien waarom verweerder er tot op heden niet toe is overgegaan om de Ghanese consul dit rapport van taalanalyse van 29 september 2006 ter hand te stellen. In plaats hiervan heeft verweerder ervoor gekozen om een nieuwe taalanalyse in gang te zetten, waar veel tijd mee gemoeid zal zijn. Gesteld noch gebleken is dat het voor verweerder tot op heden niet mogelijk is geweest om de Ghanese consul in kennis te stellen van het rapport van de taalanalyse van 29 september 2006 en aan de hand daarvan de Ghanese autoriteiten opnieuw om een lp-afgifte te verzoeken. Ook is met het ter zitting bij de rechtbank in juli 2008 aangekondigde “tweedelijns identiteitsonderzoek” thans nog geen aanvang gemaakt. Zoals verweerder heeft meegedeeld ter zitting wordt dit als “optie” achter de hand gehouden, en is ook op dit front nog niets in gang gezet. Genoemde, voor de hand liggende, onderzoekshandelingen zijn nagelaten, en in plaats daarvan zijn er door verweerder handelingen verricht die, naar het zich laat aanzien, niet binnen een redelijke termijn kunnen leiden tot de feitelijke uitzetting van eiser. Al het overwogene leidt tot de slotsom dat er onvoldoende voortvarend door verweerder is gewerkt aan eisers uitzetting.
3. Anders dan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is de rechtbank, in navolging van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank nevenzittingsplaats Rotterdam van
9 juni 2008 (LJN: BD3750) en de uitspraak van deze rechtbank nevenzittingsplaats Rotterdam van
25 juli 2008, AWB 08/25030 (LJN: BF8805), van oordeel dat voortvarend handelen van verweerder een wettelijk vereiste is voor de voortduring van de bewaring, hetgeen volgt uit de zinsnede “met het oog op de uitzetting” in artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000. Als daaraan niet is voldaan, is er naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte meer voor een belangenafweging. In navolging van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (uitspraak van 4 juni 2008, AWB 08/16589) verwijst de rechtbank voorts naar de uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 22 maart 1995, Series A-311 (Quinn) en 15 november 1996, RV 1996,20 (Chahal), waarin het Hof onderscheidenlijk overwoog: “deprivation of liberty under article 5 para. 1 (f) will be justified only for as long as extradition proceedings are being conducted. It follows that if such proceedings are not being prosecuted with due diligence, the detention will cease to be justified” en “any deprivation of liberty under article 5 para. 1 (f) will be justified only for as long deportation proceedings are in progress. If such proceedings are not prosecuted with due diligence, the detention will cease to be permissible under article 5 para. 1 (f).” Met name ook op grond van deze jurisprudentie van het EHRM moet geoordeeld worden dat geen plaats meer is voor een belangenafweging indien wordt vastgesteld dat verweerder niet met de vereiste voortvarendheid aan de uitzetting werkt.
4. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet, te weten artikel 59, eerste lid, van de Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 8 oktober 2008.
5. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 745,-- (1 dagen à € 105,-- (vanaf datum instellen beroep tot de overplaatsing naar het Detentiecentrum Zeist) en 8 dagen à € 80,-- (30 september 2008, plaatsing in het Detentiecentrum Zeist tot 8 oktober 2008, de datum van deze uitspraak).
6. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 8 oktober 2008 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 745,-- (zegge: zevenhonderdvijfenveertig euro), te betalen aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan op 8 oktober 2008 door mr. H.J.M. Baldinger, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.