ECLI:NL:RBSGR:2008:BF7032

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/2112
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van taalanalyse en contra-expertise

In deze zaak heeft eiseres, een Somalische vrouw, een herhaalde asielaanvraag ingediend op basis van een nieuw categoriaal beschermingsbeleid voor Somaliërs. De rechtbank heeft op 24 september 2008 geoordeeld dat de wijziging van het recht niet relevant is voor eiseres, omdat uit een taalanalyse bleek dat zij niet afkomstig is uit het deel van Somalië waarvoor het beleid geldt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de contra-expertise die eiseres heeft overgelegd onvoldoende aanknopingspunten biedt om te twijfelen aan de conclusies van de taalanalist. De getuigenverklaringen die door eiseres zijn ingebracht, zijn als onbetrouwbaar beoordeeld, omdat ze tegenstrijdig zijn met eerdere verklaringen van eiseres zelf. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische klachten van eiseres niet als nieuw gebleken feiten kunnen worden aangemerkt, en dat er geen aanleiding is voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/2112
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2008
inzake
[eiseres],
geboren op [1932],
nationaliteit: Somalische,
verblijvende te Dongen,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek.
Procesverloop
In deze uitspraak wordt waar nodig onder verweerder tevens verstaan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dan wel de minister van Justitie.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) afgewezen.
Eiseres heeft op 16 januari 2008 tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 30 mei 2008, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Ter zitting zijn, op verzoek van eiseres, als getuigen onder ede gehoord: [getuige 1] (hierna: getuige 1), [getuige 2] (hierna: getuige 2) en [getuige 3] (hierna: getuige 3).
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank op 20 juni 2008, met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het onderzoek heropend, teneinde eiseres in de gelegenheid te stellen enkele vragen van de rechtbank te beantwoorden.
Eiseres heeft bij brief van 1 juli 2008 de door de rechtbank gestelde vragen beantwoord.
Verweerder heeft naar aanleiding van de door eiseres gegeven antwoorden, bij faxbericht van 8 juli 2008, een reactie ingezonden, waarna eiseres, bij brief van 14 juli 2008, daarop weer heeft gereageerd.
Vervolgens hebben partijen desgevraagd toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb.
Bij brieven van 13 augustus 2008 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat zij het onderzoek op diezelfde datum heeft gesloten, en binnen zes weken daarna schriftelijk uitspraak zal doen.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 20 december 2007, waarbij verweerder eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft geweigerd, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres reeds eerder, te weten op 7 juli 2002, een asielaanvraag heeft gedaan. Die aanvraag is door verweerder afgewezen op grond van het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000. De procedure ten aanzien van die aanvraag is afgesloten met een uitspraak van de rechtbank van 1 augustus 2002, waarbij het beroep van eiseres ongegrond is verklaard.
3. Op 20 oktober 2005 heeft eiseres een nieuwe asielaanvraag gedaan omdat er sinds 11 februari 2005 een categoriaal beschermingsbeleid wordt gevoerd voor personen van Somalische nationaliteit die niet afkomstig zijn uit het relatief veilige deel van Puntland en Somaliland. Eiseres stelt dat zij afkomstig is uit [plaats], dat is gelegen in het deel van Somalië waarvoor thans het categoriaal beschermingsbeleid geldt. Voorts heeft eiseres met een beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewezen op haar slechte lichamelijke conditie.
4. Ingevolge artikel 4:6 van de Awb is, indien na een geheel of deels afwijzend besluit een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
5. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechtbank, ongeacht of verweerder in de motivering van het thans voorliggende besluit buiten het kader van de nova is getreden, primair te onderzoeken of aan de onderhavige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd alvorens tot beoordeling van het door verweerder genomen besluit op de herhaalde aanvraag over te gaan. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten onder andere worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of feiten en omstandigheden van vóór dat eerdere besluit die niet vóór het nemen van dat besluit konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve gelet op laatstgenoemde bepaling, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een (hernieuwde) inhoudelijke rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd, kan afdoen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop dat rust.
6. Slechts bij aanwezigheid van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden kan noodzaak bestaan om deze in het nationale recht neergelegde procedureregels niet tegen te werpen (arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, in de zaak Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45).
7. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:6 van de Awb (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 93-94) ziet dat artikel niet op de situatie dat het recht wordt gewijzigd. Indien het voor de aanvraag relevante recht wordt gewijzigd, kan ook zonder dat sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden een nieuwe aanvraag worden ingediend, die op grond van de dan geldende bepalingen wordt beoordeeld.
8. Hieruit vloeit voort dat een aanvraag waarin een beroep wordt gedaan op wijziging van het recht sedert de beslissing op een eerdere soortgelijke aanvraag, geen herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
9. Uit het vorenoverwogene volgt dat eerst dient te worden getoetst of sprake is van nieuw recht, in die zin dat ten tijde van het thans bestreden besluit van 20 december 2007 ander recht gold dan ten tijde van het eerdere besluit van 10 juli 2002. Vervolgens is aan de orde de vraag of sprake is van een voor eiseres relevante wijziging van het recht. Eerst wanneer is vastgesteld dat dit niet het geval is, is aan de orde de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
10. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het eerdere besluit van 10 juli 2002 door verweerder geen categoriaal beschermingsbeleid werd gevoerd voor personen van Somalische nationaliteit. Daarom kon eiseres destijds niet in aanmerking worden gebracht van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, aanhef, eerste lid en onder d, van de Vw 2000.
11. Nadat de eerdere procedure van eiseres was afgesloten is bij Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (hierna: WBV) 2005/34 het beleid gewijzigd in die zin dat verweerder vanaf 11 februari 2005 een categoriaal beschermingsbeleid voert voor personen van Somalische nationaliteit die niet afkomstig zijn uit het relatief veilige deel van Puntland en Somaliland. Hiermee staat vast dat ten tijde van het thans bestreden besluit van 20 december 2007 ander recht gold dan ten tijde van het eerdere besluit van 10 juli 2002.
12. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of voormelde wijziging van het recht voor eiseres een relevante wijziging is.
13. In de thans aan de orde zijnde procedure van eiseres dient alvorens voormelde vraag te kunnen beantwoorden, te worden vastgesteld of eiseres al dan niet afkomstig is uit dat deel van Somalië waarvoor ten tijde van het bestreden besluit een categoriaal beschermingsbeleid van kracht was. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
14. Eiseres stelt dat zij afkomstig is uit [plaats], een plaatsje tussen Mogadishu en Balcad, in het zuiden van Somalië, waarvoor thans het categoriaal beschermingsbeleid geldt.
15. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000, terwijl het asielrelaas ook overigens niet geloofwaardig wordt geacht. Verweerder heeft het bestreden besluit mede gebaseerd op de bevindingen van een taalanalist van Bureau Land en Taal van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: BLT), welke zijn neergelegd in het rapport taalanalyse van 25 augustus 2006.
16. In beroep heeft eiseres ten eerste aangevoerd dat verweerder haar ten onrechte, in afwachting van de reactie van de Taalstudio op het weerwoord van het BLT, geen uitstel heeft verleend voor het indienen van een definitieve zienswijze, hetgeen maakt dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming. Voorts is eiseres van mening dat op grond van de contra-expertise en de brieven van de Taalstudio, de conclusies van de taalanalyse niet kunnen worden gehandhaafd. Eiseres heeft verder opgemerkt dat verweerder de door haar overgelegde verklaringen van 24 september 2007 en 5 oktober 2007 van de Somalische vereniging niet heeft betrokken bij het besluit, hetgeen des temeer blijk geeft van een onzorgvuldige besluitvorming. Ten slotte heeft verweerder, aldus eiseres, ten onrechte geen nader medisch onderzoek laten verrichten naar aanleiding van de door haar overgelegde medische stukken.
17. De rechtbank overweegt dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden verleend in de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gevallen.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) behoort de vaststelling of en in hoeverre bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt uitgegaan van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan die vaststelling door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. Bij die vaststelling kan verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de oprechtheid van een vreemdeling en de geloofwaardigheid van het asielrelaas op voorhand zijn aangetast indien een vreemdeling niet aannemelijk kan maken dat het ontbreken van reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, niet aan hem is toe te rekenen. Het toerekenbaar ontbreken van deze documenten zal echter steeds door verweerder in de context van het totale feitencomplex moeten worden bezien.
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen grieven heeft gericht tegen verweerders standpunt dat reeds in de eerdere procedure van eiseres is vastgesteld dat eiseres toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren, documenten dan wel bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar aanvraag heeft overgelegd. Dit punt behoeft dan ook geen bespreking.
19. Indien een vreemdeling toerekenbaar ongedocumenteerd is mogen volgens vaste jurisprudentie in het asielrelaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan om geloofwaardig geacht te kunnen worden.
20. Eiseres heeft de door verweerder gehanteerde zwaardere beoordelingsmaatstaf niet betwist. Het geschil spitst zich dan ook toe op de vraag of van het asielrelaas van eiseres een positieve overtuigingskracht uitgaat. Verweerder is van mening dat hiervan in dit geval geen sprake is. Dit standpunt is met name gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres in de visie van verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië. Verweerder heeft zijn standpunt als volgt gemotiveerd.
21. Tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden van 20 oktober 2005 is eiseres op een aantal elementaire vragen over haar beweerde Zuid-Somalische afkomst en woonomgeving voor het merendeel het (juiste) antwoord schuldig gebleven. Hierdoor is bij verweerder twijfel gerezen over de door eiseres gestelde Zuid-Somalische afkomst. Aangezien eiseres tijdens vorenbedoeld gehoor aangaf dat zij vanwege haar leeftijd en psychische gesteldheid niet in staat was afdoende antwoord te geven op de vragen over haar woonomgeving, heeft eiseres, ten einde de twijfel bij verweerder weg te nemen, na een verzoek daartoe, meegewerkt aan een taalanalyse van het BLT, waarvan op 25 augustus 2006 het rapport is verschenen. In het door de taalanalist SOM 7 opgemaakte rapport concludeert deze dat eiseres eenduidig niet is te herleiden tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië. Deze conclusie is enerzijds gebaseerd op de omstandigheid dat eiseres geen Somalisch spreekt zoals dat gangbaar is in Zuid-Somalië, en anderzijds niet in staat is gebleken uitgebreide en gedetailleerde informatie over haar beweerde herkomstgebied te verschaffen.
22. Eiseres heeft, in weerwil van de conclusie van de taalanalist SOM 7, gepersisteerd bij haar verklaring dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres overgelegd een in de Engelse taal opgesteld rapport van een contra-expertise, gedateerd 9 augustus 2007, verricht door een aan de Taalstudio te Monnickendam (hierna: de Taalstudio) verbonden deskundige, waarvan de identiteit onbekend is gebleven. Deze contra-expert concludeert dat het aannemelijk is dat Somalië de plaats van socialisatie is van eiseres en dat zij mogelijk uit Zuid-Somalië komt. In dit verband heeft de contra-expert opgemerkt dat zelfs nu eiseres sommige dialectkenmerken uit het noordelijke deel van Somalië heeft, het mogelijk is dat eiseres uit het zuidelijke deel van Somalië afkomstig is omdat ze de woorden ‘goof’ and ‘shirib’ gebruikt. Deze woorden worden namelijk in Zuid-Somalië gebruikt.
23. Vervolgens heeft verweerder een reactie van het BLT op de contra-expertise, gedateerd 18 augustus 2007, overgelegd. In deze reactie wordt – kort weergegeven – opgemerkt dat de uitkomst van de contra-expertise niet luidt dat eiseres tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Zuid-Somalië ter herleiden is. Voorts stelt het BLT dat niet is gebleken dat de contra-expertise op zorgvuldige wijze en met de nodige waarborgen omkleed is verricht. Tevens is niet gebleken dat de contra-expertise door een onafhankelijke deskundige is verricht nu niet controleerbaar is door wie de anonieme contra-expertise is verricht. BLT hecht er hierbij waarde aan dat niet is gebleken dat de contra-expert, in tegenstelling tot de taalanalist, een native-speaker is. Overigens merkt het BLT op dat eiseres eenduidig Noord-Somalisch spreekt, maar dat zij probeert enkele Zuid-Somalische woorden in haar spraak te brengen. De enkele Zuid-Somalische woorden die zij gebruikt wegen niet op tegen de vele authentieke kenmerken van de Noord-Somalische uitspraak en woordkeuze. Daarbij acht het BLT van belang dat kennis van enige Zuid-Somalische woorden, waaronder culturele termen, eenvoudig is te vergaren zonder in Zuid-Somalië te zijn geweest. Dit maakt dan ook niet dat eiseres op grond van haar taal is te herleiden tot Zuid-Somalië. Met betrekking tot de woorden die in zowel Noord- als Zuid-Somalië worden gebruikt merkt het BLT op dat deze duiden op een Noord-Somalische taalachtergrond, omdat er in Zuid-Somalië veel alternatieve woorden of manieren zijn om hetzelfde te zeggen die veel gebruikelijker zijn. Op basis van voormelde argumenten handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiseres eenduidig niet herleidbaar is tot de spraak- een cultuurgemeenschap binnen Zuid-Somalië.
24. In beroep heeft eiseres wederom gepersisteerd bij haar verklaring dat zij afkomstig is uit Zuid-Somalië. Bij het aanvullend beroepschrift van 15 februari 2008 heeft eiseres, ter weerlegging van de reactie van het BLT van 18 augustus 2007, overgelegd een reactie van de Taalstudio, gedateerd 24 januari 2008, met daarbij gevoegd de reactie van de contra-expert van 7 januari 2008. In zijn reactie voert de Taalstudio – kort weergegeven – aan dat niet blijkt over welke deskundigheid de auteur van de reactie van het BLT van 18 augustus 2007 beschikt. Voorts wordt opgemerkt dat de contra-expert aan de gestelde deskundigheidsvereisten voldoet, doch dat het BLT helemaal niets zegt over de kwalificaties van taalanalist SOM 7 en dat er niets bekend is over de selectieprocedure die door het BLT wordt gehanteerd. Tot slot merkt de Taalstudio op dat, gelet op punt 6 van de Guidelines, linguïsten het recht moeten hebben om te eisen dat gegevens over hun professionele opleiding en deskundigheid vertrouwelijk blijven.
De contra-expert heeft in een in de Engelse taal opgestelde brief van 7 januari 2008 zijn weerwoord gegeven op de reactie van het BLT van 18 augustus 2007. De contra-expert ziet op grond van de door hem aangevoerde punten geen aanleiding om zijn eerdere conclusie te wijzigen. Daarbij heeft hij aangegeven dat zijn expertise primair is gebaseerd op tientallen jaren wetenschappelijk onderzoek en dat hij daarnaast een native-speaker van het Somali is.
25. Alvorens de rechtbank overgaat tot de beantwoording van de vraag of verweerder het rapport taalanalyse ten grondslag heeft mogen leggen aan het bestreden besluit, overweegt de rechtbank met betrekking tot eiseres’ stelling dat verweerder ten onrechte niet heeft gewacht op de reactie van de contra-expert, dat eiseres daarin kan worden gevolgd. Redengevend hiertoe is dat eiseres een concrete datum heeft genoemd wanneer de reactie was te verwachten en het gevraagde uitstel niet onredelijk lang was. Ondanks dit is de rechtbank echter van oordeel dat aan deze handelwijze van verweerder geen consequenties verbonden behoeven te worden, nu eiseres hiermee niet in haar belangen is geschaad. De reactie van de contra-expert zal alsnog worden betrokken bij de beoordeling van het beroep.
26. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling geldt een rapport van een taalanalist van het BLT als een deskundigenbericht. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2007, LJN: BB5253 kan ook een contra-expert, die anoniem wenst te blijven, als deskundige worden aangemerkt, indien deze onder controle staat van de Taalstudio. Daarmee is de kwaliteit en onafhankelijkheid van de contra-expert in voldoende mate gewaarborgd. Derhalve falen de grieven van partijen met betrekking tot de inschakeling van de taalanalist en de contra-expert.
27. Vervolgens overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer in de uitspraak van 14 juli 2004 in zaaknummer 200401127/1) dat het aan de vreemdeling is om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. Verweerder mag in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel (naar het land van) herkomst, een taalanalyse laten uitvoeren. Door dit te doen komt verweerder aan de vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de op hem rustende verplichting om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, ingeval twijfel is gerezen omtrent de gestelde identiteit en nationaliteit. Wanneer de taalanalyse de twijfel niet wegneemt ligt het op de weg van de vreemdeling om deze twijfel door middel van een contra-expertise alsnog weg te nemen. Wil de vreemdeling erin slagen de gerezen twijfel omtrent zijn nationaliteit weg te nemen, dan zal een contra-expertise concrete aanknopingspunten dienen te bieden voor twijfel aan de juistheid van de taalanalyse.
28. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat eiseres met het rapport contra-expertise onvoldoende aanknopingspunten geeft om te twijfelen aan de juistheid van de taalanalyse. Daarbij is doorslaggevend dat de conclusie van de contra-expert, dat eiseres mogelijk uit Zuid-Somalië afkomstig is, te vaag is geformuleerd en ook de gegeven onderbouwing te summier is. Immers, met evenveel recht zou op grond van dit rapport contra-expertise gezegd kunnen worden dat eiseres mogelijk uit Noord-Somalië komt. Het rapport taalanalyse van 25 augustus 2006 mocht dan ook door verweerder ten grondslag worden gelegd aan het bestreden besluit. De verklaringen van de Somalische Vereniging, dat eiseres afkomstig is uit Aliyaalo, maakt dit niet anders.
29. Vervolgens overweegt de rechtbank met betrekking tot het getuigengehoor ter zitting als volgt.
30. In beroep heeft eiseres, bij brief van 28 mei 2008, de namen en adresgegevens medegedeeld van vijf getuigen welke zij naar de zitting wilde meebrengen. Uiteindelijk zijn ter zitting drie getuigen verschenen, welke allen ter zitting een verklaring onder ede hebben afgelegd.
31. Getuige 2 heeft ter zitting verklaard dat haar oma en tante haar hebben verteld dat eiseres uit Aliyaalo komt. Zijzelf heeft eiseres eerst in Nederland gezien. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat aan die verklaring voorbij gegaan dient te worden, omdat deze getuige niet uit eigen waarneming heeft kunnen verklaren dat eiseres afkomstig is uit Aliyaalo.
Getuigen 1 en 3 hebben verklaard dat zij familie zijn van eiseres. Getuige 1 heeft verklaard dat eiseres zijn oma is. Later heeft hij deze verklaring gewijzigd en gezegd dat eiseres de zus van zijn moeder is. Voorts heeft hij verklaard dat eiseres woonde in Aliyaalo en dat zij soms bij getuige 1 op bezoek kwam in Arabsijo. Getuige 3 heeft verklaard dat eiseres de zus is van haar oma. Getuige 3 heeft verklaard dat zij eiseres kent uit Aliyaalo. De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van getuigen 1 en 3, voor zover zij stellen familie van eiseres te zijn, tegenstrijdig zijn met de door eiseres zelf afgelegde verklaringen, nu eiseres meerdere malen heeft verklaard dat zij geen broers of zussen heeft. De rechtbank verwijst daarbij naar het rapport van eerste gehoor van 7 juli 2002, pagina 4, het rapport van nader gehoor van 8 juli 2002, pagina 6 en naar het interview vastgelegd op de bandopname van 12 januari 2006, waarvan de weergave is neergelegd in het rapport taalanalyse van 25 augustus 2006. Tevens stelt de rechtbank vast dat de contra-expert in zijn analyse hierover niets heeft vermeld. Gelet op deze tegenstrijdigheden moet ernstig worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van getuigen 1 en 3. Daaruit vloeit voort dat de rechtbank voorbij gaat aan hetgeen zij hebben verklaard, daaronder begrepen hun verklaringen dat eiseres afkomstig is uit Aliyaalo.
32. Marginaal toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder – in onderlinge samenhang bezien en mede gelet op de in het rapport taalanalyse van 25 augustus 2006 vervatte conclusie – voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen om de gestelde herkomst (Aliyaalo) van eiseres ongeloofwaardig te achten.
33. Gelet op al het voorgaande dient de bij rechtsoverweging 12 opgeworpen vraag of de wijziging van het recht voor eiseres een relevante wijziging is, negatief te worden beantwoord. Deze wijziging kan voor eiseres namelijk niet leiden tot een gunstiger resultaat dan in haar eerste procedure. Eiseres is destijds, voor zover thans van belang, niet in aanmerking gebracht voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat door verweerder ten tijde van het eerdere besluit van 10 juli 2002 geen categoriaal beschermingsbeleid werd gevoerd voor personen van Somalische nationaliteit. Ofschoon thans voor bepaalde groepen personen met de Somalische nationaliteit, op grond van WBV 2005/34, wel een vorenbedoeld beleid wordt gevoerd, kan eiseres nog immer niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres behoort tot de groepen personen met de Somalische nationaliteit waarvoor het categoriaal beschermingsbeleid geldt.
34. Nu is vastgesteld dat geen sprake is van een voor eiseres relevante wijziging van het recht, is aan de orde de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
35. Eiseres heeft gewezen op haar slechte lichamelijke conditie en zich in dat verband beroepen op artikel 3 van het EVRM. Ter onderbouwing van dat beroep heeft eiseres overgelegd een schrijven van de huisartsenpraktijk AZC Dongen aan de orthopeden van het Twee Stedenziekenhuis van 30 oktober 2007, een briefje aangaande de afspraak van eiseres met dr. Van Laarhoven van het Twee Stedenziekenhuis te Tilburg en de jaarkaart van eiseres aangaande bezoeken van eiseres aan de orthopeden van het Twee Stedenziekenhuis. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat haar medische klachten steeds ernstiger worden.
36. De rechtbank is van oordeel dat het door eiseres aangevoerde niet is aan te merken als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. Ten eerste heeft eiseres met de door haar overgelegde medische stukken niet aangetoond dat haar huidige medische klachten erger zijn geworden dan ten tijde van haar eerdere procedure. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een direct levensbedreigende ziekte in een vergevorderd stadium, als bedoeld in de St Kitts-jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens, zodat eiseres’ beroep op artikel 3 van het EVRM faalt. Verweerder heeft daarom, in tegenstelling tot hetgeen eiseres heeft gesteld, in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien een nader medisch onderzoek te laten verrichten naar de medische toestand van eiseres.
37. Nu evenmin is gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden, gaat de rechtbank, onder verwijzing naar het inmiddels rechtens onaantastbare besluit van 10 juli 2002, met betrekking tot de naar voren gebrachte medische klachten niet over tot een inhoudelijke beoordeling van het thans voorliggende bestreden besluit.
38. Het beroep is derhalve ongegrond.
39. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
40. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries als rechter in tegenwoordigheid van P.L.M.M. Mulders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.