Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:
AWB 08/32309 (voorlopige voorziening)
AWB 08/32307 (beroep)
inzake:
[verzoeker], geboren op [...] juli 1991, van Turkse nationaliteit, verblijvende in het Asielzoekerscentrum te Baexem, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.E. Muller, advocaat te Gouda,
tegen:
de staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. I.M. Bijvank, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 5 september 2008 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van dezelfde datum waarbij de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van eiser achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 19 september 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.Z. Özen, tolk in de Turkse taal. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Verzoeker heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Verzoeker is afkomstig uit Istanboel en zwierf na het vertrek van zijn moeder naar het buitenland over straat. In januari of februari 2007 werd verzoeker ’s avonds door de politie opgepakt toen hij op straat lag te slapen, omdat ze hem ervan verdachten te snuiven. Verzoeker heeft twee of drie dagen vastgezeten. Hij werd door de politie geslagen en brak daarbij zijn neus en een stuk van zijn tand. Na zijn vrijlating werd verzoeker op straat benaderd om drugskoerier te worden. In februari 2007, na twee weken als drugskoerier te hebben gewerkt, stal hij 10.000 euro van de man voor wie hij werkte. Verzoeker vreest daarom voor zijn leven en stelt dat hij geen bescherming tegen de criminele organisatie kan inroepen, omdat deze wijde vertakkingen heeft binnen de politie. Verzoeker heeft toen besloten te vluchten en zijn moeder achterna te reizen, die in Nederland was. Daarnaast houdt verzoeker van zowel mannen als van vrouwen. Ondanks dat hij dit aan niemand heeft verteld, wordt hij wel eens voor homo aangezien. Eind februari, begin maart 2007 werd verzoeker op straat door een groepje - op ruzie uit zijnde - Koerden gevraagd of hij homo was, omdat hij een oorbel droeg en werd hij door hen geslagen. Ten slotte heeft verzoeker geen zin om straks 15 maanden militaire dienst te moeten ondergaan en vreest hij daar te zullen worden mishandeld en vernederd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging dan wel behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verzoeker heeft niet onderbouwd dat hij tegen de criminele organisatie waarvoor hij vreest niet de bescherming van de politie kan inroepen. Verzoekers verklaringen daaromtrent zijn gebaseerd op niet concrete en niet verifieerbare verklaringen van derden en verzoekers eigen veronderstellingen. Daarnaast heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij bij een eventuele vervulling van de dienstplicht in de toekomst persoonlijke problemen heeft te verwachten van de autoriteiten. Verzoeker baseert zijn verwachting om in dienst te zullen worden mishandeld op zijn eigen niet geconcretiseerde vermoedens en niet geconcretiseerde verklaringen van derden. Voorts heeft verzoeker niet aangetoond dat hij daadwerkelijk is opgeroepen voor militaire dienst, zodat niet kan worden gesproken van dienstweigering of dienstplichtontduiking. De redenen die verzoeker heeft opgegeven voor het niet willen vervullen van de dienstplicht voldoen niet aan de vereisten, zoals neergelegd in paragraaf C1/4.2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Ten slotte voldoet verzoeker niet aan de voorwaarden, zoals gesteld in het traumatabeleid. De mishandeling door de politie die verzoeker stelt te hebben ondergaan, is blijkens verzoekers eigen verklaringen niet te scharen onder de definitie van ernstige mishandeling in paragraaf C1/4.4.2.2. van de Vc 2000. Niet is gebleken dat de mishandelingen langdurig en ernstig zijn geweest. Daarnaast heeft verzoeker nimmer gezocht naar medische behandeling voor de genoemde verwondingen.
2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanvraag, gelet op de vereiste zorgvuldigheid, niet binnen 48 procesuren heeft kunnen afdoen. Verzoeker meent dat hij in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Verweerder heeft bij zijn overwegingen omtrent het inroepen van bescherming van de politie geen rekening gehouden met het algemeen bekende feit dat de politie in Turkije weigerachtig is om klachten van homoseksuelen in behandeling te nemen. Daartoe wordt verwezen naar een rapportage van Human Rights Watch (HRW) van 22 mei 2008. Voorts wijst verzoeker erop, onder verwijzing naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van juli 2002, dat het er niet toe doet dat verzoeker nog geen oproep heeft ontvangen, nu de registratie en de oproep rechtstreeks uit de Turkse wetgeving voortvloeien. Verzoeker betwist dat zijn vrees voor mishandeling tijdens zijn militaire dienstplicht niet geconcretiseerd is. Verzoeker verwijst daartoe naar de rapportage van HRW van 12 september 2008, waaruit enerzijds blijkt dat homoseksuelen alleen op onmenselijke en vernederende wijze vrijstelling van de dienstplicht kunnen verkrijgen, waarna zij ook bij toekomstige werkgevers geweigerd kunnen worden en anderzijds, dat indien homoseksuelen uiteindelijk wel aan hun diensplicht voldoen, hen mishandeling en discriminatie te wachten staat waartegen zij geen bescherming van hun meerdere kunnen vinden. Ten slotte concludeert verweerder ten onrechte dat verzoeker niet in aanmerking komt voor toelating op grond van het traumatabeleid. Verzoeker valt onder een van de categorieën in de limitatieve opsomming van paragraaf C1/4.2.3 van de Vc 2000. Onder punt d. worden genoemd: marteling, ernstige mishandeling en verkrachting. Onder ernstige mishandeling wordt verstaan: het opzettelijk toebrengen van pijn en leed dat zwaar lichamelijk of geestelijk letsel tot gevolg heeft. Verzoeker is tijdens zijn detentie ernstig mishandeld, hij heeft er een gebroken neus aan over gehouden een stuk tand is afgebroken. Verzoeker verwijst hierbij naar een vergelijkbare uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 31 mei 2007 (LJN: BA8546). Dat verzoeker zich niet onder doktersbehandeling heeft gesteld doet daar niet aan af. Verweerder heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waarom er volgens hem geen sprake is van ernstige mishandeling.
3. Ter zitting heeft verweerder het standpunt als verwoord in het bestreden besluit gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat nu verzoeker nog geen oproep voor een medische keuring heeft ontvangen en derhalve nog niet medisch is gekeurd, thans niet vaststaat dat hij daadwerkelijk in militaire dienst zal moeten treden. Verweerder komt dan ook nog niet toe aan de vraag of de manier waarop vrijstelling kan worden verkregen in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, noch aan de vraag of de risico’s op discriminatie tijdens het vervullen van de militaire dienst voldoende geïndividualiseerd zijn om te spreken van strijdigheid met voornoemde betaling. Voorts heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij geen bescherming zal kunnen verkrijgen tegen de criminele organisatie. De overgelegde rapporten van HRW zijn daartoe onvoldoende en de door verzoeker geuite vrees is niet geïndividualiseerd. Ten slotte kan het beroep in het kader van het traumatabeleid op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, niet slagen, nu er geen sprake is van een vergelijkbaar feitencomplex. De in die zaak mishandelde persoon was zodanig geslagen en geschopt dat hij in een plas van bloed lag en nadien niet meer kon lopen.
4. Verzoeker heeft ter zitting nog aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld omdat het feitencomplex, mede in verband met de leeftijd van verzoeker, aanleiding gaf om meer vragen te stellen. Daarnaast heeft verzoeker nog gesteld dat, gelet op zijn medische conditie, niet valt in te zien dat hij voor de militaire dienst zal worden afgekeurd.
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten wordt geschorst.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Eiser is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 procesuren. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
5. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
6. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het feit dat verzoeker heeft nagelaten voor het nemen van het besluit zijn zienswijze uit te brengen, er niet aan in de weg staat dat de voorzieningenrechter zich een oordeel vormt over hetgeen verzoeker eerst in de beroepsfase heeft aangevoerd omtrent de vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, vanwege zijn seksuele geaardheid indien hij in militaire dienst zal moeten. Verzoeker heeft deze vrees tijdens het nader gehoor niet als zodanig geuit, maar wel heeft hij verklaard dat hij biseksueel is en dat hij op de leeftijd is dat hij binnen afzienbare tijd in dienst moet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee de relevante feiten en omstandigheden wel meteen gesteld en merkt de voorzieningenrechter hetgeen is aangevoerd omtrent de te verwachte problemen in verband met zijn seksuele geaardheid in het leger aan als beroepsgrond en niet als feit of omstandigheid in de zin van artikel 83 van de Vw 2000.
8. Uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van juli 2002 blijkt dat de dienstplicht volgens de Turkse Wet op de Dienstplicht begint vanaf 1 januari van het jaar waarop men het twintigste levensjaar betreedt. In de praktijk betekent dit dat de dienstplichtige leeftijd aanvangt op 1 januari van het jaar dat men 19 jaar oud wordt. Tussen 1 en 30 april van dat jaar worden de namen van de dienstplichtigen van dat jaar door de militaire registratiekantoren gepubliceerd. Degenen die niet vermeld staan dienen zichzelf te melden voor 15 mei. De keuring vindt tussen 1 juli en 31 oktober van hetzelfde jaar plaats.
9. Blijkens deze procedure stelt verzoeker weliswaar terecht dat het al dan niet ontvangen van een oproep niet relevant is voor de vraag of hij - in beginsel - de dienstplicht zal moet vervullen, echter, dit neemt niet weg dat verzoeker eerst in 2010 de dienstplichtige leeftijd zal bereiken. De verklaring van verzoeker in het aanvullend nader gehoor, dat hij nu reeds de dienstplichtige leeftijd heeft bereikt en dat hij wellicht al een oproep zou hebben ontvangen, vindt geen steun in de in het ambtsbericht beschreven procedure. Nu de medische keuring nog niet heeft plaatsgevonden, en deze naar verwachting niet vóór 1 juli 2010 zal plaatsvinden, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat de uitkomst van deze keuring en daarmee dus ook de vraag of hij daadwerkelijk wordt opgeroepen voor militaire dienst een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Derhalve heeft verweerder een beoordeling van het risico van een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM tijdens de het vervullen van de militaire dienst, achterwege kunnen laten.
10. Met betrekking tot de stelling dat verzoeker vanwege zijn geaardheid geen bescherming zal kunnen inroepen van de politie, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. In het rapport van HRW van 22 mei 2008 komt naar voren dat homoseksuele personen vaak niet op begrip of hulp van de Turkse politie hoeven te rekenen en mogelijk zelf slachtoffer van politiegeweld kunnen worden. Verweerder heeft echter terecht overwogen dat dit niet zonder meer betekent dat verzoeker vanwege zijn geaardheid niet de bescherming van de politie zou kunnen inroepen tegen de criminele organisatie. Gesteld noch gebleken is dat verzoekers seksuele geaardheid een rol speelt bij de kwestie waarin hij politiebescherming nodig zou hebben; immers het gaat om bescherming tegen een criminele organisatie. Evenmin is onderbouwd waarom de politie thans op de hoogte zou zijn van zijn seksuele geaardheid. Verzoeker heeft ter zitting nogmaals bevestigd dat de mishandeling die hij in januari/februari 2007 heeft ondergaan van de hand van de politie hiermee geen verband hield. De stelling dat dit bekend zal worden bij de politie omdat verzoeker om vrijstelling van militaire dienst moet verzoeken betreft, zoals hiervoor is overwogen, een onzekere toekomstige gebeurtenis, nu in het geheel niet vaststaat dat verzoeker deze vrijstelling zal (moeten) aanvragen.
11. Gelet op het voorgaande komt verzoeker niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, van de Vw 2000.
12. Ten slotte is in geschil of verzoeker in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000. In het bijzonder zijn partijen verdeeld over de vraag of verzoeker slachtoffer is geweest van ernstige mishandeling als bedoeld in hoofdstuk C2/4.2.3 van de Vc 2000, ofwel het opzettelijk toebrengen van pijn en leed dat zwaar lichamelijk of geestelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Bij de vaststelling of er in een concreet geval sprake is van ernstige mishandeling heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid. Voor de beantwoording van de vraag of in het onderhavige geval gesproken kan worden van ernstige mishandeling heeft de voorzieningenrechter aansluiting gezocht bij de kwalificaties die in het strafrecht gebruikelijk zijn. Zo heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een gebroken neus en een afgebroken voortand niet zonder meer zwaar lichamelijk letsel opleveren (uitspraak van 10 juli 2001, LJN: ZD 2893, NJ 2001, 620). Of er sprake is van ernstig letsel is volgens de Hoge Raad afhankelijk van de aard van de breuk, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Weliswaar heeft verzoeker terecht gesteld dat niet doorslaggevend is of al dan niet medische behandeling heeft plaatsgevonden, maar dit neemt niet weg dat het wel een indicatie van de ernst van het letsel kan geven. Voorts is niet onderbouwd of anderszins gebleken dat verzoeker - anders dan een klein stukje van zijn voortand - blijvend lichamelijk letsel dan wel psychische schade aan de mishandeling heeft overgehouden. De voorzieningenrechter ziet in de verschillende consequenties die in het strafrecht en in het vreemdelingenrecht worden verbonden aan het oordeel of in een bepaald geval sprake is van zwaar lichamelijk letsel geen aanleiding om minder strenge eisen te stellen aan de kwalificatie in het vreemdelingenrecht dan in het strafrecht. Derhalve is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat er in het onderhavige geval geen sprake is van ernstige mishandeling.
13. De voorzieningenrechter is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder de aanvraag binnen het AC heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
14. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in ongegrondverklaring van het beroep kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook ongegrond worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
15. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 08/32307:
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 08/32309:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2008.
De griffier
De voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen een week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.