RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummers: AWB 08 / 12120, AWB 08 / 12122, AWB 08 / 12125 en AWB 08 / 12127
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser 1], eiser 1, [eiseres], eiseres, [eiser 2], eiser 2, [eiser 3], eiser 3, gezamenlijk te noemen eisers,
gemachtigde mr. C.J. Driessen,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1.1. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige.
1.2. Bij fax van 4 april 2008 hebben eisers separaat beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 10 maart 2008. Bij die besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers van 11 juni 2007, gericht tegen de besluiten van 29 mei 2007, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder geweigerd eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), onder de beperking verband houdende met medische behandeling, te verlenen.
1.3. Bij schrijven van 23 april 2008 hebben eisers de gronden van de beroepen ingediend.
1.4. Voorts hebben eisers op 4 april 2008 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wege van voorlopige voorziening uitzetting te verbieden tot op de beroepen is beslist.
1.5. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. De ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eisers gezonden.
1.6. De openbare behandeling van de beroepen heeft gevoegd plaatsgevonden op 9 september 2008. Aldaar hebben eisers zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J. Pieters.
1.7. Voormelde verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening (met procedurenummers AWB 08 / 12121, 08 / 12123, 08 / 12126 en 08 /12128) zijn op 9 september 2008 eveneens ter zitting behandeld.
2.1. Eisers, allen van Turkse nationaliteit, hebben op 13 februari 2007 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 ingediend met als doel: “het ondergaan van een medische behandeling”.
2.2. Gevolg gevend aan een verzoek van verweerder van 15 februari 2007, heeft Bureau Medisch Advisering (BMA) in nota’s van 11 april 2007 (eisers 1 tot en met 3) en 24 april 2007 (eiseres) advies uitgebracht ten aanzien van de medische situatie van eisers.
2.3. Bij separate primaire besluiten van 29 mei 2007 heeft verweerder de aanvragen afgewezen omdat eisers niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de vergunning is aangevraagd.
2.4. Tegen die besluiten hebben eisers ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt op 11 juni 2007. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, teneinde uitzetting hangende het bezwaar te voorkomen.
2.5. Naar aanleiding van het door eisers ingediend bezwaarschrift tegen de afwijzende besluiten van 29 mei 2007, heeft een ambtelijke commissie eiser 1 gehoord op 19 februari 2008.
2.6. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening (AWB 07/24194, 07/24360, 07/24359 en 07/24356) zijn vervolgens bij uitspraak van de voorzieningenrechter, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 8 november 2007 toegewezen. Bij de voorbereiding van de behandeling ter zitting van de desbetreffende verzoeken is het verweerder gebleken dat naar aanleiding van nieuwe medische informatie in bezwaar van 10 juli 2007 op 13 september 2007 een nader (medisch) onderzoek is opgestart. Dientengevolge heeft verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorzieningen.
2.7. Bij separate besluiten van 10 maart 2008 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Ter beoordeling van de rechtbank ligt thans voor of deze besluiten de toets in rechte kunnen doorstaan. Overwogen wordt als volgt.
2.8. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.9. In artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen genoemd waarvan de aanvraag niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een mvv, indien het betreft de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
2.10. Voor voornoemde vrijstelling van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 dient ingevolge het beleid, zoals neergelegd in onderdeel B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, te worden beoordeeld of de vreemdeling is staat is om te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv aanvraag. Daarbij wordt aangesloten bij het beleid zoals is neergelegd in onderdeel B8/4.4 van de Vc 2000.
2.11. Niet in geschil is dat eisers niet in het bezit zijn van een geldige mvv. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het buiten toepassing laten van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eisers hebben ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat ze niet kunnen reizen en dat verweerder niet enkel heeft kunnen afgaan op het rapport van BMA om te kunnen beoordelen of het gelet op hun gezondheidssituatie verantwoord is om te reizen.
2.12. De vraagstelling aan BMA luidt:”Kan betrokkene op basis van de huidige medische inzichten gezien diens klachten reizen?”. Uit de adviezen van het BMA van 11 april 2007 en 24 april 2007 blijkt dat hierop door de BMA-arts – kort gezegd – is geantwoord dat eisers gezien hun gezondheidstoestand kunnen reizen, mits er sprake is van bepaalde modaliteiten.
2.13. De rechtbank is van oordeel dat de formulering van de vraag aan BMA moet worden beoordeeld in het verband waarin deze vraag is gesteld. Dit verband is de vraag naar de toepasselijkheid van het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Deze bepaling is van toepassing wanneer het niet "verantwoord" is betrokkene te laten reizen. De betekenis en strekking van de vraag aan BMA is daarmee niet louter semantisch, maar bevat tevens een oordeel over het verantwoord zijn van de reis. In deze context beschouwd is de formulering van de vraag of de vreemdeling "kan" reizen voldoende ruim. Dat BMA de vraag ook aldus opvat blijkt uit de diverse adviezen, die de rechtbank ambtshalve bekend zijn, waarin (medische) voorwaarden worden gesteld aan de wijze van begeleiding van de reis. Ook in het onderhavige geval heeft BMA, zoals blijkt uit de in rechtsoverweging 2.12 weergegeven beantwoording van de vraag, de vraag begrepen op de wijze als voornoemd. In het bijzonder leiden de gestelde reisbegeleidingseisen tot die conclusie. Tevens blijkt uit de beantwoording dat de BMA-arts zich rekenschap heeft gegeven van de invloed die het reizen naar het land van herkomst zal hebben.
2.14. Nu naar het oordeel van de rechtbank eiser de aan BMA gestelde vraag beperkter heeft uitgelegd dan de feitelijke strekking ervan, kan zijn beroep op die beperktheid niet slagen.
2.15. Op grond van het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers in staat moeten worden geacht om te reizen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
2.16. Ter zitting is nog de stelling ingenomen dat BMA geen rekening heeft gehouden met de sociaalmedische omstandigheden van eisers na terugkeer in Turkije, in die zin dat de eisers 2 en 3 geheel zijn geïntegreerd in Nederland en het gehele gezin ontredderd zal zijn in Turkije. Deze stelling leidt evenwel niet tot een ander oordeel van de rechtbank, reeds omdat het geen medische factoren betreft en de gestelde omstandigheden geen betrekking hebben op de vraag over de toepasselijkheid en de reikwijdte van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000.
2.17. Het voorgaande in aanmerking nemend, ziet de rechtbank ook geen reden om gehoor te geven aan het verzoek van eisers gemachtigde ter zitting om een derde deskundige te benoemen teneinde zich te buigen over de vraag of eisers verantwoord kunnen reizen. De rechtbank heeft hierbij nog in overweging genomen dat de omstandigheid dat tussen BMA en de behandelaar van eisers verschil van inzicht bestaat over de uit de voorhanden zijnde gegevens getrokken conclusie op zichzelf niet leidt tot het oordeel dat het door BMA verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en dat BMA niet op basis daarvan tot zijn bevindingen heeft kunnen komen en dat verweerder zijn besluit niet op dat advies had mogen baseren.
2.18. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
2.19. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
2.20. Mitsdien wordt beslist als volgt.
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gedaan door mr. V.P. van Deventer in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier,
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.