zaaknummer / rolnummer: 302850 / HA ZA 08-234
Vonnis van 27 augustus 2008
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. K.T.B. Salomons,
1. De naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
2. [B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
procureur mr. H. Oldenhof.
Partijen zullen hierna [A], Nationale Nederlanden en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 2 en 4 januari 2008,
- de conclusie van antwoord van Nationale Nederlanden, tevens eis in reconventie, van 5 maart 2008,
- de conclusie van antwoord van [B] van 4 juni 2007,
- het tussenvonnis van 19 maart 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2008 en de daarin vermelde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 27 oktober 2006 heeft [A] met Nationale Nederlanden een verzekeringsovereenkomst gesloten voor een aan [A] toebehorende personenauto, een Mitsubishi Lancer.
2.2 De heer [B], handelend onder de naam Europe Verzekeringen, is namens [A] opgetreden als verzekeringstussenpersoon. De verzekeringsovereenkomst is tot stand gekomen op basis van een door [B] ingevuld en ingediend elektronisch aanvraagformulier.
2.3 In het aanvraagformulier is de vraag 'is er door een verzekeraar enige vorm van verzekering geweigerd of opgezegd (…)' beantwoord met 'nee'.
Als geboortedatum van de regelmatige bestuurder is op het aanvraagformuliert genoteerd '[geboortedatum]'.
2.4 Voorafgaand aan het sluiten van de verzekering heeft [A] bij faxbericht van 30 september 2006 aan [B] informatie gegeven over het schadeverleden van de Mitsubishi en over de reden en wijze van beëindiging van de vorige verzekering van deze auto. Bij dat faxbericht was een verklaring gevoegd van zekere [E], een vriend van de zoon van [A]. Deze verklaring had betrekking op de oorzaak van de eerdere schade aan de te verzekeren Mitsubishi.
2.5 Bij faxbericht van 9 oktober 2006 heeft [B] bij Nationale Nederlanden geïnformeerd naar haar bereidheid om ter zake van de Mitsubishi een verzekering af te sluiten. Daarbij is vermeld dat de zoon van [A], de heer [D], de regelmatige bestuurder van de Mitubishi zou worden. [B] heeft op deze fax geen antwoord van Nationale Nederlanden ontvangen.
2.6 Na verwerking van het elektronisch aanvraagformulier heeft Nationale Nederlanden aan [A] de polis toegezonden op basis van de gegevens zoals in het elektronische aanvraagformulier ingevuld. De polis vermeldde de verplichting van de verzekeringnemer om de gegevens in die polis te controleren en onjuistheden uiterlijk binnen 14 dagen na ontvangst schriftelijk aan de verzekeraar mee te delen.
2.7 Op 9 december 2006 heeft een ongeval met de Mitsubishi plaatsgevonden. De bestuurder, [D], is in een slip geraakt en tegen een boom gereden. Bij het ongeval waren geen andere voertuigen betrokken. De reparatiekosten bedroegen € 27.566,11.
2.8 Nationale Nederlanden heeft een onderzoek laten uitvoeren naar het ongeval door onderzoeksbureau CED Forensic. Van dit onderzoek is op 30 maart 2007 een rapport gemaakt, dat op 2 april 2007 door de afdeling Speciale Zaken van Nationale Nederlanden is ontvangen.
2.9 In het kader van dit onderzoek is op 23 februari 2007 met [A] gesproken. Haar verklaring zoals opgenomen in het rapport van CED Forensic luidt - voor zover relevant - : 'Ik toon u een brief, waarin ik vermeld dat [D] de regelmatige bestuurder is. (...) Ik heb toen bij [B] het aanvraagformulier ingevuld. Ik weet dat hij vroeg naar het schadeverleden. Dit heb ik toen verteld. [B] vroeg niet naar een verleden m.b.t. politie of justitie. Indien hij dit had gevraagd had ik moeten vertellen dat [D] in 2003 1 week zijn rijbewijs kwijt was en een boete kreeg van 140,00 voor 70 km te hard rijden. Voor zover ik weet is bij Nationale Nederlanden bekend dat ik de eigenaar ben van de auto en dat [D] de regelmatige bestuurder is. Indien dit niet bekend is heeft [B] dit niet goed doorgegeven.'
Vervolgens is op 27 maart 2007 gesproken met [B]. De verklaring van [B] zoals opgenomen in het rapport luidt - voor zover relevant - : 'Ik heb deze auto via 'Mijn NN' aan Nationale Nederlanden aangeboden. Ik vulde op deze aanvraag in dat mw. [A], geb. [geboortedatum] de regelmatige bestuurder was en dat de regelmatige bestuurder 10 schadevrije jaren heeft. Ik heb verzuimd om haar zoon [D] als regelmatige bestuurder te vermelden. Ik wist dit wel. Maar mw. [A] zou voor mij en Nationale Nederlanden een zeer goede klant worden. Om die reden, om haar voor mij te winnen, vulde ik Mijn NN niet naar waarheid in. Ik toon u een brief welke ik ook aan Nationale Nederlanden zond, waarin dit wel werd vermeld.'
2.10 Bij brief van 9 mei 2007 heeft Nationale Nederlanden aan [A] -onder meer- bericht:
'(...) Voorts is uit het onderzoek gebleken dat er door uw tussenpersoon, Europe Verzekeringen, opzettelijk andere informatie met betrekking tot de regelmatige bestuurder en de schadevrije jaren op de aanvraag is ingevuld. Dat de door u geleverde informatie door uw tussenpersoon niet naar waarheid aan ons kenbaar is gemaakt en uw tussenpersoon dus bewust het aanvraagformulier onjuist heeft ingevuld, komt voor uw rekening nu de tussenpersoon als een van de verzekeraar onafhankelijk tussenpersoon dient te worden aangemerkt.(...)
Tenslotte is ook nog gebleken dat door u opzettelijk informatie met betrekking tot een eerdere opzegging van een polis door Turien alsmede informatie met betrekking tot het strafrechtelijk verleden van [D] is verzwegen.
Als wij op de hoogte waren geweest van alle feiten, dan hadden wij de verzekeringsovereenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden geaccepteerd. Het bovenstaande vormt voor ons reden om hiermee een beroep te doen op artikel 7:928 lid 2 BW, waarin ondermeer staat vermeld dat de verzekeraar die ontdekt dat de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet hem te misleiden of die bij de kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, de verzekeringsovereenkomst binnen twee maanden na ontdekking met dadelijke ingang kan opzeggen.(...)
De claim van de reparatiekosten van de Mitsubishi ad € 27.566,11 komt niet voor vergoeding in aanmerking. In dit verband wijzen wij u op artikel 7:930 lid 5 BW waarin staat dat wij geen uitkering verschuldigd zijn aan de verzekeringnemer die heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden.(....)
Het feit van de verzwijging hebben wij tezamen met uw personalia opgenomen in de incidentenregistratie van ING Verzekeringen N.V. (....) Tevens delen wij u mee dat wij de afwijzing zullen verwerken in het Centraal Informatiesysteem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen.'
2.11 Bij emailbericht van 2 juli 2007 heeft [B] op een vraag de advocaat van [A] geantwoord dat hij de verklaring van de heer [E] aan Nationale Nederlanden heeft meegezonden. Bij dat zelfde emailbericht heeft hij meegedeeld dat hij de brief van [A] van 30 september 2006 niet aan Nationale Nederlanden heeft toegezonden omdat hij naar zijn weten alle relevante gegevens voor een aanvraag motorvoertuigen verzekering al in hun bezit had gesteld.
In conventie
3.1. [A] vordert samengevat -
I. primair:
veroordeling van Nationale Nederlanden tot betaling van een bedrag van
€ 27.566,11 ter zake van de schade aan de Mitsubishi, alsmede een bedrag van
€ 6.325,65 ter zake van huur van vervangende auto's, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
II. subsidiair:
veroordeling van [B] tot betaling van een bedrag van € 27.566,11 ter zake van de schade aan de Mitsubishi, alsmede een bedrag van € 6.325,65 ter zake van kosten van huur van vervangende auto’s, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
III.
veroordeling van Nationale Nederlanden om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de registraties ten name van [A] bij de incidentenregistratie van ING Verzekeringen N.V. en het Centraal Informatie Systeem van de Stichting CIS ongedaan te maken en bewijs hiervan aan [A] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag of een gedeelte daarvan dat Nationale Nederlanden daarmee in gebreke blijft;
IV.
Gedaagden te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2 [A] legt aan haar vordering tegen Nationale Nederlanden tot betaling van voormeld bedrag van € 27.566,11 ten grondslag dat, nu [A] zelf haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst is nagekomen, en er sprake is van schade aan de auto die valt onder de verzekering, Nationale Nederlanden gehouden is haar verplichting tot uitkering van het schadebedrag na te komen. Nationale Nederlanden beroept zich ten onrechte op schending van de mededelingsplicht. In de eerste plaats is van verzwijging door [A] geen sprake. In de tweede plaats heeft Nationale Nederlanden, zo er niettemin van verzwijging moet worden uitgegaan, niet de termijn van twee maanden in acht genomen als voorgeschreven in artikel 7:929 BW, zodat het haar niet vrij staat af te zien van uitkering van het schadebedrag. Voorts was Nationale Nederlanden vóór het sluiten van de overeenkomst reeds bekend met de juiste informatie. Tot slot dient, voor zover sprake is geweest van onjuistheden in het aanvraagformulier, dit niet aan [A] te worden toegerekend doch uitsluitend aan haar tussenpersoon [B]. [B] heeft namens [A] het formulier ingevuld en was op de hoogte van alle relevante gegevens.
3.3 Aan de vordering tegen Nationale Nederlanden tot betaling van het bedrag van
€ 6.325,65 legt [A] ten grondslag dat Nationale Nederlanden gehouden is de schade te vergoeden die [A] lijdt als gevolg van de registraties die Nationale Nederlanden intern en extern ten onrechte heeft laten uitvoeren. Nationale Nederlanden heeft onjuist en onzorgvuldig gehandeld door deze registraties te (laten) uitvoeren en [A] is als gevolg van deze registraties genoodzaakt geweest vervangende auto's te huren om haar werk te kunnen verrichten. De schade die zij heeft geleden bestaat uit de kosten van deze vervangende huurauto's.
3.4 Aan de vordering tegen [B] legt [A] ten grondslag dat [B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis uit de overeenkomst die hij als tussenpersoon met [A] heeft gesloten. [B] heeft onjuiste informatie aan Nationale Nederlanden opgegeven bij het namens [A] aanvragen van de verzekering voor de Mitsubishi, terwijl alle juiste informatie hem bekend was. Als gevolg van deze tekortkoming door [B] heeft Nationale Nederlanden de verzekering met [A] opgezegd en heeft zij geweigerd tot uitkering van het schadebedrag over te gaan. [B] is gehouden de schade die [A] als gevolg van zijn toerekenbaar tekortschieten heeft geleden, bestaande uit het misgelopen bedrag van € 27.566,11 en de kosten die zij heeft moeten maken voor vervangende huurauto's ten bedrage van € 6.325,65, aan haar te vergoeden.
3.5 Aan de vordering tegen Nationale Nederlanden tot ongedaanmaking van de registraties legt [A] ten grondslag dat Nationale Nederlanden onjuist, onzorgvuldig en onredelijk heeft gehandeld bij het uitvoeren van deze registraties nu [A] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst geen onjuiste informatie aan Nationale Nederlanden heeft verstrekt noch relevante informatie voor Nationale Nederlanden heeft verzwegen. De registraties zijn aldus verricht aan de hand van voorbarige en onjuiste conclusies.
3.6 Nationale Nederlanden en [B] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.7 Nationale Nederlanden vordert samengevat - veroordeling van [A] tot betaling van € 1.592,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2007.
3.8 Nationale Nederlanden voert daartoe aan dat zij door de verzwijging van relevante gegevens genoodzaakt is geweest extra onderzoek te laten uitvoeren. Door het onrechtmatig handelen van [A] dan wel op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid is [A] gehouden de extra onderzoekskosten, die niet behoren tot een standaard-onderzoek, aan Nationale Nederlanden te vergoeden.
3.9 [A] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De vordering tegen Nationale Nederlanden.
4.1. Artikel 7:928 lid 1 BW verplicht de verzekeringnemer om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. In het elektronisch aanvraagformulier dat ook bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen [A] en Nationale Nederlanden is gebruikt, heeft Nationale Nederlanden een lijst met vragen opgenomen.
4.2 Namens [A] is de vraag 'Is er door een verzekeraar enige vorm van verzekering geweigerd of opgezegd (…)?' beantwoord met 'nee'.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vorige verzekering van de Mitsubishi door verzekeringsmaatschappij Turien & Co. na eerdere schade aan die auto is opgezegd. Reden voor die opzegging was een aanvankelijk onjuiste verklaring omtrent de schade-oorzaak, afgelegd door [A]’s zoon [D] en een vriend van haar zoon, [E]. Het antwoord 'nee' is dus in strijd met de waarheid ingevuld.
4.3 Voorts staat op de uitdraai van het aanvraagformulier als geboortedatum van de regelmatige bestuurder die van [A] vermeld. Er wordt geen naam van de regelmatige bestuurder genoemd. Nationale Nederlanden heeft ter comparitie aangevoerd dat uit de wijze waarop het elektronische aanvraagformulier moet worden ingevuld blijkt dat er geen andere mogelijkheid is dan dat de naam en gegevens van [A] zijn opgegeven, en niet die van haar zoon [D]. Zij heeft dit als volgt toegelicht.
4.4 Het invullen van dit formulier gebeurt in verschillende stappen. Na beantwoording van een vraag verschijnt automatisch een volgend veld. In enkele gevallen wordt de aanvraag afgebroken.
Indien de vraag of door een verzekeraar enige vorm van verzekering is geweigerd met 'ja' wordt beantwoord en/of indien de vraag of sprake is geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf met 'ja' wordt beantwoord, verschijnt in het formulier niet meer het volgende veld, maar verschijnt meteen een eindpagina van het formulier met de melding 'Resultaat ? Afwijzing'. De aanvraag wordt dan automatisch afgebroken.
Wordt de vraag of de aanvrager tevens de regelmatige bestuurder is, met 'nee' beantwoord, dan verschijnt een veld met een verzoek om de gegevens op te geven van degene die wel de regelmatige bestuurder zal zijn. Na opgave van die gegevens verschijnt een volgend veld waarin onder meer uitdrukkelijk wordt gevraagd of ten aanzien van de regelmatige bestuurder sprake is geweest van (voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid. Wordt deze vraag met 'ja' beantwoord, dan heeft dit gevolgen voor het antwoord op de vraag of en zo ja, op welke voorwaarden, een verzekering kan worden afgesloten.
4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat de zoon van [A] in 2003 een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd heeft gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank laat de ter zitting onbetwist gegeven toelichting op het elektronische aanvraagformulier in samenhang met de uitdraai van het op 27 oktober 2006 namens [A] daadwerkelijk ingevulde formulier (overgelegd als productie 3 bij dagvaarding) geen andere conclusie toe dan dat bewust relevante informatie over de regelmatige bestuurder is verzwegen. Hiervóór is onder 4.2 reeds vastgesteld dat ook onjuiste informatie is ingevuld omtrent de beëindiging van de vorige verzekering van de Mitsubishi.
4.6 [A] heeft gesteld dat Nationale Nederlanden voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst al op de hoogte was van het feit dat haar zoon de regelmatige bestuurder van de Mitsubishi zou worden, gelet op de fax van [B] van 9 oktober 2006. Nog daargelaten dat in het aanvraagformulier ook op andere punten onjuiste inlichtingen zijn verschaft, kan dit betoog [A] niet baten. Nu in het aanvraagformulier gericht is gevraagd naar de regelmatige bestuurder dient de onjuiste beantwoording daarvan in beginsel voor rekening van de verzekeringnemer te blijven. Juist een dergelijke gerichte vraag maakt immers duidelijk dat het antwoord voor de verzekeraar van belang is voor de vraag of en zo ja op welke voorwaarden hij een verzekering met de aanvrager wil sluiten. In dit verband wordt gewezen op artikel 7:928 lid 4 BW, welke bepaling zo dient te worden begrepen dat een antwoord op een gerichte vraag van de verzekeraar prevaleert boven andere informatie die mogelijk eveneens bij de verzekeraar bekend is.
Overigens kan de brief van 9 oktober 2006 niet worden opgevat als een mededeling, nu [B] in die brief slechts heeft gevraagd óf Nationale Nederlanden een autoverzekering ten behoeve van [A] zou accepteren in geval [D] de regelmatige bestuurder zou zijn. Dat zegt echter nog niets over de situatie zoals die zou zijn op het moment dat de verzekering nadien daadwerkelijk werd aangevraagd. Nu enkele weken later in het aanvraagformulier op de eerder bedoelde vraag [A] zelf als regelmatige bestuurder is opgegeven, mocht Nationale Nederlanden van de juistheid van dat antwoord uitgaan.
4.7 [A] heeft voorts aangevoerd dat de onjuiste opgave haar niet kan worden toegerekend omdat [B] het formulier namens haar heeft ingevuld en zij tijdig, bij faxbericht van 30 september 2006, alle informatie aan [B] heeft verstrekt. Deze stelling kan echter niet leiden tot het door [A] beoogde rechtsgevolg, nu immers [B] is opgetreden als tussenpersoon namens [A] en diens handelingen aan [A] als opdrachtgever worden toegerekend. Daar komt bij dat de op het formulier opgegeven informatie vervolgens in een polis is opgenomen en de verzekeringnemer er in die polis uitdrukkelijk op wordt gewezen dat zij die informatie moet controleren en eventuele onjuistheden binnen 14 dagen schriftelijk aan de verzekeraar moet opgeven. Ter comparitie heeft [A] desgevraagd verklaard dat zij de polis na ontvangst niet meer heeft gecontroleerd. Haar toelichting dat zij er op vertrouwde dat [B] alle informatie goed had doorgegeven en dat zij dus geen reden had aan te nemen dat de polis onjuistheden zou vermelden is wellicht begrijpelijk doch kan er niet toe leiden dat dit nalaten haar niet kan worden toegerekend.
4.8 Samengevat is de rechtbank van oordeel dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet alle feiten zijn meegedeeld die [A] kende en waarvan, naar zij wist of behoorde te begrijpen, de beslissing van Nationale Nederlanden of, en zo ja op welke voorwaarden, zij de verzekering zou willen sluiten, afhing of kon afhangen.
4.9 Ingevolge artikel 7:929 lid 1 BW kan de verzekeraar, na ontdekking dat niet aan de in artikel 7:928 BW omschreven mededelingsplicht is voldaan, de gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na die ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen. Voor 'ontdekking' in de zin van dit artikel is een vermoeden van schending van de mededelingsplicht niet voldoende. Nodig is dat de verzekeraar daaromtrent een voldoende mate van zekerheid heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Nationale Nederlanden terecht niet reeds naar aanleiding van het gesprek met [A] op 23 februari 2007 de conclusie willen trekken dat sprake was van schending van haar mededelingsplicht. Nationale Nederlanden heeft onbestreden gesteld dat zij eerst de mededelingen van [A] wilde verifiëren bij [B] en de vorige verzekeraar om dan tot een oordeel te komen of er daadwerkelijk sprake is geweest van verzwijging. De rechtbank onderschrijft dat uitsluitsel daaromtrent pas werd verkregen met het rapport van CED Forensic, dat op 2 april 2007 door Nationale Nederlanden is ontvangen. De termijn van twee maanden als voorgeschreven in artikel 7:929 lid 1 BW is daarmee aangevangen op 2 april 2007, zodat het beroep op schending van de mededelingsplicht door Nationale Nederlanden bij brief van 9 mei 2007 tijdig is gedaan.
4.10 De vordering tot ongedaanmaking van de interne registratie bij Nationale Nederlanden en de externe registratie bij de Stichting CIS is, naar de rechtbank begrijpt, gegrond op de stelling dat Nationale Nederlanden onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Nationale Nederlanden heeft ten verwere aangevoerd dat zij heeft gehandeld conform de regels die het Protocol 'Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen' haar voorschrijft. Uit het hiervoor onder 4.2 t/m 4.9 overwogene volgt dat sprake is geweest van verzwijging als bedoeld in artikel 7:930 lid 1 BW en dat terecht is geweigerd om tot uitkering van het schadebedrag over te gaan. De registraties zijn daarmee op juiste gronden verricht.
[A] heeft aangevoerd dat de aanvraag van de verzekering en daarmee de verzwijging en onjuiste opgave geheel door haar tussenpersoon [B] is verricht en dat zij nu de dupe wordt van het vertrouwen dat zij heeft gesteld in een correcte behartiging van haar belangen. Ook in dit verband heeft echter te gelden dat de handelingen van de tussenpersoon aan de opdrachtgever, dus de verzekeringnemer, moeten worden toegerekend. De vordering van [A] stuit op die oordelen af.
4.11 Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De verzekeraar dient bij registratie wel een eigen afweging te maken. De gegevens worden slechts geregistreerd indien naar het oordeel van de verzekeraar sprake is van een gerede aanleiding. Het registreren van een verzekeringnemer kàn daarom naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden
-die hier overigens gesteld noch gebleken zijn- onzorgvuldig zijn. In dat verband wordt er ten overvloede op gewezen dat Nationale Nederlanden ter comparitie heeft verklaard dat [B] zich pas op een later moment in de procedure heeft gemeld en inhoudelijk op de zaak is ingegaan, hetgeen voor Nationale Nederlanden een ander licht heeft geworpen op de registratie van [A]. Nationale Nederlanden heeft gezegd de uitkomst van deze procedure af te willen wachten en naar aanleiding daarvan de registratie opnieuw te zullen bezien.
4.12 De vordering tot betaling van schadevergoeding ter zake van kosten van huurauto’s is volledig gebaseerd op de stelling dat deze schade het directe gevolg is van de beweerde onjuiste registraties. Nu geen sprake is van onrechtmatig handelen door Nationale Nederlanden bij het verrichten van de registraties kan ook dit deel van de vordering jegens Nationale Nederlanden niet slagen.
4.13 Gelet op het vorenstaande wordt de vordering van [A] tegen Nationale Nederlanden afgewezen. [A] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van Nationale Nederlanden in conventie. De vordering tot veroordeling van [A] in de nakosten wordt als niet betwist toegewezen.
4.14 Tussen [A] en [B] geldt een overeenkomst van opdracht. [B] is gehouden tot nakoming van zijn verbintenis uit die overeenkomst en is uit hoofde van die overeenkomst gehouden bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen.
4.15 Hiervoor onder 4.2 t/m 4.8 is reeds overwogen dat vast staat dat bij de aanvraag namens [A] onjuiste gegevens zijn opgegeven en relevante informatie is verzwegen.
4.16 [B] heeft ter comparitie gesteld dat [A] op zijn kantoor samen met hem het aanvraagformulier heeft ingevuld. Hij heeft desgevraagd verklaard dat hij niet meer precies weet op welke datum zij bij hem op kantoor is geweest. [A] heeft ter zitting gemotiveerd bestreden dat zij samen met [B] het formulier heeft ingevuld. Hoewel uit het CED-rapport valt op te maken dat zij aanvankelijk heeft gezegd dat zij wel bij [B] het aanvraagformulier had ingevuld, heeft zij ter zitting desgevraagd helder en concreet verklaard dat zij het faxbericht van 30 september 2006 nu juist heeft geschreven omdat de aanvankelijke afspraak met [B] niet door was gegaan en zij [B] tijdig van alle relevante informatie wilde voorzien. [B] heeft deze nadere concrete stelling verder niet inhoudelijk betwist.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat vast staat dat het formulier op 27 oktober 2006 is ingevuld en dat zonder nadere toelichting, die niet uit de stukken of het verhandelde ter zitting blijkt, niet goed verklaarbaar is dat [A] op die datum bij [B] op kantoor was en met hem het formulier zou hebben ingevuld zoals is gebeurd, zonder te wijzen op de relevante informatie die zij bij faxbericht van bijna een maand tevoren reeds aan [B] had doorgegeven. Nu de weergave van de gang van zaken door [A] overigens onvoldoende betwist is gebleven neemt de rechtbank als vaststaand aan dat [B] het elektronische aanvraagformulier buiten aanwezigheid van [A] heeft ingevuld en ingediend.
4.17 [B] heeft voorts gesteld dat hij de fax van [A] van 30 september 2006 niet tijdig genoeg heeft ontvangen om de inhoud daarvan te kunnen verwerken bij de aanvraag op 27 oktober 2006. Ook deze stelling heeft [B] onvoldoende feitelijk onderbouwd. In de eerste plaats heeft hij geen verklaring kunnen geven voor de tegenstrijdigheid van dit verweer met zijn verklaring tegenover CED Forensic, waarin hij zegt: 'Ik heb verzuimd om haar zoon [D] als regelmatige bestuurder te vermelden. Ik wist dit wel. Maar mw. [A] zou voor mij en Nationale Nederlanden een zeer goede klant worden. Om die reden, om haar voor mij te winnen, vulde ik Mijn NN niet naar waarheid in.' Ter comparitie heeft [B] aanvankelijk gesteld dat hij deze bewoordingen zo niet opgenomen wilde hebben in zijn verklaring, maar hij heeft desgevraagd niet kunnen vertellen wat hij wel heeft gezegd en in welke bewoordingen hij zijn verklaring dan veranderd had willen zien. Bovendien heeft [B] geen verklaring kunnen geven voor het feit dat hij toch akkoord is gegaan met deze weergave van zijn woorden en daar zelfs voor heeft getekend.
In de tweede plaats heeft [B] desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor de tegenstrijdigheid van dit verweer met de inhoud van zijn emailbericht van 2 juli 2007 aan mr Salomons, waarin hij zegt: 'In uw brief wordt de vraag gesteld of ik de u bekende verklaring van de heer [E] heb meegezonden naar Nationale Nederlanden. Het antwoord is ja. (...) De brief van mevrouw [A] van 30 september 2006 heb ik niet naar Nationale Nederlanden verzonden omdat ik naar mijn weten alle relevante gegevens voor een aanvraag motorvoertuigen verzekering in hun bezit had gesteld.'
4.18 Gelet op het hiervoor onder 4.4 overwogene omtrent het stapsgewijs invullen van het aanvraagformulier en het hiervoor onder 4.17 overwogene moet er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat [B] de inhoud van de fax van [A] van 30 september 2006 wel kende, maar er voor heeft gekozen om bij de aanvraag van de verzekering namens [A] niet de juiste gegevens op te geven ter zake van de beëindiging van de vorige verzekering en de regelmatige bestuurder van de Mitsubishi. Door deze handelwijze heeft [B] niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen en is hij tekort geschoten in de nakoming van zijn verbintenis met [A]. Door [B] is niet gesteld noch is anderszins gebleken dat deze tekortkoming hem niet kan worden toegerekend omdat hij niet aan zijn schuld te wijten zou zijn of anderszins niet voor zijn rekening behoort te komen.
4.19 [B] stelt dat er geen causaal verband bestaat tussen zijn handelen en de gestelde schade, nu Nationale Nederlanden de in artikel 7:929 BW voorgeschreven termijn niet in acht heeft genomen en de verzekering niet tijdig heeft opgezegd. De rechtbank heeft in dit verband onder 4.9 reeds overwogen dat deze termijn is aangevangen op 2 april 2007 en dat het beroep van Nationale Nederlanden op schending van de mededelingsplicht tijdig is gedaan. Dit verweer van [B] stuit hierop af.
[B] heeft voorts een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [A] nu zij heeft verzuimd de gegevens op de polis te controleren en eventuele onjuistheden tijdig aan Nationale Nederlanden door te geven. De rechtbank onderschrijft dat de schade mede een gevolg is van het niet-controleren van de polis door [A], nu zij in dat geval immers eenvoudig had kunnen constateren dat de opgegeven gegevens niet juist waren. Deze omstandigheid kan aan haar worden toegerekend, zodat de rechtbank de vergoedingsplicht van [B] zal verminderen door de schade over [A] en [B] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat de mate waarin het handelen van [B] aan de schade heeft bijgedragen aanzienlijk groter is dan de mate waarin het handelen van [A] daaraan heeft bijgedragen. De schade zal daarom voor 75% worden toegerekend aan [B] zodat de schadevergoedingsplicht met 25% wordt verminderd.
4.20 [B] heeft de hoogte van het schadebedrag ad € 27.566,11 niet betwist, zodat 75% van dit bedrag - € 20.674,58 - zal worden toegewezen. [B] heeft, onder verwijzing naar het verweer van Nationale Nederlanden, de hoogte van het schadebedrag ter zake van de huurauto’s betwist en aangevoerd dat, zo hij gehouden is te dezer zake enig bedrag te vergoeden, slechts 75% van het gevorderde bedrag daarvoor in aanmerking komt. De rechtbank onderschrijft dit standpunt slechts in zoverre, dat uitsluitend enige korting aangewezen is ter zake van besparing op benzinekosten en verzekering. Er is geen grond om korting ter zake van afschrijving en jaarlijkse reparatiekosten toe te passen. De rechtbank begroot de schade ter zake van de kosten voor vervangende huurauto’s met inachtneming van het vorenstaande op 85% van het gevorderde bedrag, derhalve op € 5.376,80. [B] zal worden veroordeeld 75% van dit bedrag, derhalve € 4.032,60, aan [A] te voldoen. De verschuldigdheid van wettelijke rente is niet betwist en zal daarom worden toegewezen als gevorderd.
4.21 Samengevat zal de vordering van [A] tegen [B] worden toegewezen in dier voege dat [B] een bedrag van € 20.674,58 en een bedrag van
€ 4.032,60 aan [A] dient te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. [B] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.
4.22 Nationale Nederlanden heeft haar vordering met betrekking tot de door haar gemaakte kosten voor het CED-onderzoek als volgt toegelicht. Aanvankelijk was geen sprake van een ongewoon ongeval en was slechts de eenzijdigheid van dat ongeval reden om een standaard onderzoek uit te voeren. Vervolgens bleek vrijwel direct dat de bestuurder van de Mitsubishi een andere was dan de opgegeven regelmatige bestuurder. Aldus ontstond voor Nationale Nederlanden de noodzaak tot verdergaand onderzoek. Nationale Nederlanden heeft onbestreden gesteld dat zij een dergelijk onderzoek altijd door een extern bureau laat uitvoeren teneinde de zorgvuldigheid te bewaken. Zij heeft voorts nader onderbouwd dat alleen de kosten voor dit extra onderzoek worden gevorderd en dat in de factuur geen kosten ten behoeve van een ander onderzoek zijn meegenomen.
4.23 [A] heeft deze stellingen niet nader inhoudelijk betwist. Er moet daarom van worden uitgegaan dat Nationale Nederlanden deze kosten in redelijkheid heeft kunnen maken. Nu ook de hoogte van de vordering niet is bestreden, zal deze worden toegewezen. De verschuldigdheid van wettelijke rente is niet bestreden zodat ook dit zal worden toegewezen als gevorderd. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.
5.1 Wijst de vordering tegen Nationale Nederlanden af;
5.2 veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van Nationale Nederlanden tot op heden begroot op € 745,-- aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris procureur, te vermeerderen met de nakosten ten bedrage van € 131,-- zonder betekening en voorwaardelijk, voor het geval betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en nodig is geweest, ten bedrage van € 199,-- ;
5.3 veroordeelt [A] voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen een termijn van veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, tot betaling van wettelijke rente over de nakosten vanaf genoemde termijn van veertien dagen;
5.4 veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 20.674,58 en een bedrag van € 4.032,60, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening;
5.5 veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [A] tot op heden begoot op € 888,60 aan verschotten en € 1.158,-- aan salaris procureur;
5.6 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7 wijst het in conventie meer of anders gevorderde af;
5.8 veroordeelt [A] tot betaling aan Nationale Nederlanden van een bedrag van
€ 1.592,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
5.9 veroordeelt [A] in de kosten van het geding in reconventie, aan de zijde van nationale Nederlanden tot op heden begroot op € 579,-- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Rochat en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2008.